LESWEEK 1: Managementstromingen Flashcards

1
Q

Wat was het gevolg van de protestants-christelijke ethiek ten aanzien van arbeid?

A

Nieuw tijdperk van zelfcontrole, eigen verantwoordelijkheid en individualisme. Er werd hard gewerkt en de vraag naar kennis over het zo optimaal mogelijk inrichten van organisaties nam toe.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 4 basiselementen van het kapitalisme volgens Adam Smith?

A
  • De meest efficiënte vorm van regulering van de stroom van beschikbare middelen moet gebruikt worden, onder invloed van de wetten van vraag en aanbod en vrije concurrentie.
  • Ieder individu moet vrij zijn in het bereiken van rijkdom.
  • Iedere individu heeft recht op eigendomsrechten.
  • D.m.v. arbeidsspecialisatie verhogen we de productiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de industriële revolutie?

A

In steeds meer bedrijven werden er machines gebruikt om zo efficiënt mogelijk te werken en te besparen op productiekosten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een aantal ontwikkelingen zorgden voor een productiviteitsprobleem/ nationale chaos. Om welke redenen steeg de productiviteit niet?

A
  • Gebrek aan managementmethode en getrainde managers
  • Problemen met het te werk stellen van de nieuwe technologieën
  • Problemen met het bepalen van de juiste organisatiegroottes.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke behoeftes ontstonden er bij de nationale chaos?

A

Organisatieonderzoek en oplossingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt klassieke organisatiekunde in?

A

Is met name gericht op de rol van de manager en de gezagsverhoudingen binnen de organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het scientific management van Taylor in?

A

Volgens Taylor is leidinggeven het toepassen van wetenschappelijk verantwoorde methode en technieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Taylor’s managementtheorie richt zich op het verhogen van de efficiëntie van bedrijfsprocessen, maar op welke manier gaat dit precies in zijn werking?

A

D.m.v. systematische en wetenschappelijke studie van werkmethode, gereedschappen en productiestandaarden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Noem een aantal uitgangspunten van het scientific management van Taylor.

A
  • Ontwikkel de beste manier waarop de taak van de arbeider uitgevoerd kan worden.
  • Selecteer, train, onderwijs en ontwikkel iedere arbeider op wetenschappelijke wijze.
  • Werk samen met de arbeider voor een gemeenschappelijk aanvaard doel.
  • Lever een stimulans (vaak loon), zodat de arbeider zijn eerder vastgestelde taak juist uitvoert.
  • Verdeel het werk en de verantwoordelijkheid gelijkmatig over management en arbeiders
  • Stel prestatienormen vast o.b.v. onderzoek
  • Controleer geleverd werk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Weber ontwikkelde het concept van bureaucratie. Wat is dat eigenlijk?

A

Bureaucratie is een managementtheorie waarbij planning en uitvoering van arbeid strikt wordt gescheiden. De werkmethodiek wordt losgekoppeld van personen en wordt geregeld d.m.v. processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het doel van bureaucratie?

A

Effectieve, efficiënte en ideaaltypische organisatievorm creëren zonder misverstanden of verschillende interpretaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat houdt de gedragskundige benadering in?

A

De mens en menselijke relaties zijn een uitgangspunt bij de gedragskundige humanrelations benadering. Het is een aanvulling op de Scientific management.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat staat centraal bij de humanrelations benadering?

A

het sociale mensbeeld waarbij de mens wordt gezien als groepslid, irrationeel, emotioneel, op meerdere manieren te motiveren en niet op zoek naar een optimum, maar opzoek naar tevredenstelling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is gebleken uit de gedragskundige aanpak van Mayo?

A

Tijdens dit onderzoek is gebleken dat menselijke verhoudingen, sociale behoeften van de werknemers en technische aspecten van cruciaal belang zijn voor een onderneming. Ook bleek dat aandacht de productiviteit van werknemers verhoogt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De behoeftepiramide van Maslow is verdeeld over 5 basiscategorieen. Hoe komen de verschillende behoefteniveaus tot uiting?

A

De verschillende behoefteniveaus komen na elkaar tot uiting. Als er in het vorige behoefteniveau is voorzien, komt de volgende tot uiting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is revisionisme?

A

Het revisionisme is een samenvoeging/ tussenweg van het scientific management (klassiek) en de gedragskundige human relations benadering.

17
Q

McGregor beschreef twee verschillende mensbeelden die managers kunnen hebben. Welke aanhangers zijn er en welke theorieën worden in acht genomen?

A

De aanhangers van het scientific-management keken naar de mens volgens theorie X: de werknemer is van nature lui, kan en wil geen verantwoordelijkheid dragen en moet geïnstrueerd en gecontroleerd worden.

De aanhangers van de humanrelations stroming keken naar de mens volgens theorie Y: de mens wil van nature werken, zich zelf ontwikkelen, verantwoordelijkheid hebben en zich zelf in controle houden.

18
Q

De tweefactorentheorie van Herzberg gaat over verschillende factoren die invloed hebben op de tevredenheid van medewerkers.
Noem de twee groepen en onderbouw d.m.v. voorbeelden.

A

De eerste groep zijn context- of hygiënefactoren, denk hierbij aan beloning, zekerheid en arbeidsomstandigheden. Deze factoren motiveren niet, maar demotiveren wel als ze niet (voldoende) aanwezig zijn. Deze groep noemt hij dissatifiers.

De tweede groep zijn motivatoren, deze factoren motiveren wel. Zoals: uitdaging, erkenning, verantwoordelijkheid en groeimogelijkheden. Deze groepen noemt hij satisfiers.

19
Q

Wat houdt de systeembenadering in?

A

Men ziet de organisatie en zijn omgeving als één geheel van samenhangende onderdelen. De activiteiten binnen een organisatie hangen nauw met elkaar samen. Naar de organisatie wordt gekeken als transformatieproces waarbij invoer wordt omgezet in uitvoer. Er is geen zicht op het verwerkingsproces van input tot output. De organisatie wordt gezien als een zwarte doos, alleen in- en uitkomsten zijn zichtbaar.

20
Q

Waar gaat het opensysteemmodel van uit?

A

Dat de organisatie een systeem is en niet in zijn eentje kan functioneren, maar zijn omgeving hiervoor nodig heeft.

21
Q

(Opensysteemmodel) Het functioneren van de organisatie wordt beïnvloed door de werking van …

A
  • Subsystemen
  • Suboptimalisatie
  • Synergie
  • Feedback
  • Feedforward
  • Tweede hoofdwet uit de thermodynamica
22
Q

Wat is een subsysteem?

A

Onderdelen van een groter systeem

23
Q

Wat is suboptimalisatie?

A

Een onderdeel van de organisatie streeft naar het optimaliseren van zijn eigen situatie en niet naar het optimaliseren van de gehele organisatie. Men kijkt alleen vanuit zijn deelgebied.

24
Q

Wat is synergie?

A

Dat wil zeggen dat een systeem als geheel meer oplevert dan de waarde van de verschillende subsystemen bij elkaar opgeteld.

25
Q

Wat is feedback?

A

Informatie over de geleverde prestaties

26
Q

Wat is feedforward?

A

Feedback voorafgaand aan de uitvoering. Feedforward wordt gebruikt om aan te geven hoe het proces beter uitgevoerd kan worden.

27
Q

Wat houdt de tweede hoofdwet uit de thermodynamica in?

A

Volgens deze wet neigen alle systemen naar
chaos, een perfect efficiëntieniveau is hierdoor alleen tijdelijk mogelijk. Ook geven ze aan dat alle systemen neigen naar evenwicht met de omgeving: er moet inspanning geleverd worden om het voortbestaan van een onderneming te waarborgen.

28
Q

Wat is de contingentiebenadering?

A

De manier van organiseren die het beste werkt is afhankelijk van de situatie waarin de organisatie zich bevindt.

29
Q

Contingentietheorieen worden ook wel ….. genoemd.

A

Situationele theorieën

30
Q

Waar gaat de totale kwaliteitszorg/ kwaliteitsmanagement over?

A

Kwaliteitsmanagement gaat over alle activiteiten en beslissingen die als doel hebben de product of dienstkwaliteit vast te stellen op basis van de wens van de klant om de kwaliteit te bereiken, te behouden en de daarvoor benodigde middelen en methode te leveren.

31
Q

Wat ontstaat er bij de toename van de kwaliteit van een product of dienst bij kwaliteitsmanagement?

A

Stijging van de productiviteit, de effectiviteit en efficiency.

32
Q

Wat is de lerende organisatie?

A

Binnen een lerende organisatie hebben werknemers en managers op alle niveaus de mogelijkheid om hun eigen vaardigheden, kennis en competenties te ontwikkelen, om hiermee de effectiviteit van de organisatie mee te vergroten.

33
Q

Wat staat er centraal in lerende organisaties?

A

Autonomie van de werknemers en zelfsturende teams. Informatie wordt zoveel mogelijk op alle niveaus gedeeld.

34
Q

Wat stimuleren de managers in een lerende organisatie?

A
  • verandering
  • bevoegdheden
  • verantwoordelijkheden worden zo laag mogelijk in de organisatie gelegd
  • er wordt zo min mogelijk hiërarchie gebruikt