Lesson 7+8 - voc Flashcards
man, de (-nen)
man, the
vrouw, de (-en)
woman, the
houden van (hield van, h. gehouden van)
to love
vriend, de (-en)
friend, the
vriendin, de (-nen)
girlfriend, the
man, de (-nen)
man, the
vrouw, de (-en)
woman, the
plezierig = plezant (B)
pleasant = fun (b)
plezant (B) = plezierig
fun (b) = pleasant
leven (leefde, h. geleefd)
to live
moeder, de (-s)
mother, the
vader, de (-s)
Father, the
ouder, de (-s)
parent, the
zoon, de (zonen, zoons)
son, the
dochter, de (-s)
daughter, the
baby, de (-‘s)
Baby, the
kind, het (-eren)
child, the
meisje, het
girl, the
jongen, de (-s)
boy, the
leeftijd, de (-en)
age, the
jeugd, de
youth, the
jong
young
oud
old
dood
dead
familie, de (-s)
Family, the
gezin, het (-nen)
Family, the (small)
vrouw, de (-en)
woman, the
man , de (-nen)
man, the
ouder, de
parent, the
moeder, de (-s)
mother, the
vader, de (-s)
Father, the
mama, de (-‘s)
Mom, the
papa, de (-‘s)
dad, the
kind, het (-eren)
child, the
dochter, de
daughter, the
zoon, de (zonen/zoons)
son, the
zus, de (-sen)
sister, the
broer, de (-s)
brother, the
baby, de (-‘s)
Baby, de
letten op (lette op, h. gelet op)
to pay attention to, to babysit
oma, de (-‘s)
grandma, the
grootmoeder, de (-s)
grandmother, the
opa, de (-‘s)
Grandpa, the
grootvader, de (-s)
grandfather, the
tante, de (-s)
Aunt, the
oom, de (ooms)
Uncle, the (uncles)
huwelijk, het (-en)
Marriage, the
trouwen (trouwde, is getrouwd)
to get married
getrouwd (met)
married with)
samenwonen (woonde samen, h. samengewoond)
to live together
scheiden (scheidde, is gescheiden)
to divorce
mens, de (-en)
human, the
persoon, de (-sonen)
person, the
persoonlijk
personal
zelf (pron)
Self (pron)
persoonlijk (adv)
Personal (ADV)
samen
together
rijk
rich
arm
arm
groep, de
group, the
jong
young
jeugd, de
youth, the
oud
old
opleiding, de (-en)
Education, the
vriend, de (-en)
friend, the
vriendin, de (-nen)
girlfriend, the
buur, de (buren)
neighbor, the (neighbors)
buurt, de
neighborhood, the
relatie, de (-s)
relationship, the
contact, het
contact, the
bezoek, het (-en)
visit, the
ontmoeten (ontmoette, h. ontmoet)
to meet
afspraak, de (-spraken)
Appointment, the
kennen (kende h. gekend)
to know (a person)
vergadering, de (-en)
meeting, the
alleen
only
roepen
to call/shout
helpen (hielp, h. geholpen)
to help
hulp, de
help, the
organiseren (organiseerde, h. georganiseerd)
to organise
reageren (op) (reageerde, h. gereageerd)
to respond/react
ruzie, de (-s)
quarrel, the
last hebben van
to suffer from
feest, het (-en)
party, the
vieren (vierde, h. gevierd)
to celebrate
jarig (-n)
Birthday, the
kaart, de (-en)
card, the
cadeau, het (-s)
Gift, the
bouwen (bouwde, h. gebouwd)
to build
dak, het (-en)
roof, the
raam, het (ramen)
window, the
muur, de (muren)
wall, the
verdieping, de (-en)
floor, the / the level
trap, de (-pen)
stairs, the
lift, de
Lift, the
ingang , de (-en)
entrance, the
uitgang, de (-en)
exit, the
huis, het (huizen)
house, the (houses)
woning, de (-en)
house, the
gebouw, het (-en)
building, the
hoog
high
laag
low
garage, de (-s)
Garage, the
tuin, de (-en)
garden, the
kijken (naar) (keek, h. gekeken)
to look at
gratis
free
(toegangs)kaartje, het (-s)
(access) card, the
oud
old
plein, het (-en)
square, the
kerk, de (-en)
church, the
cultuur (-turen)
culture (hours)
echt
Real
muziek, de
music, the
tekst, de (-en)
text, the
lied(je), het (liedjes)
song, the (songs)
spelen (speelde, h. gespeeld)
to play
zingen (zong, h. gezongen)
to sing
oefenen (oefende, h. geoefend)
to practice
groep, de (-en)
group, the
tekst, de (-en)
text, the
verhaal, het (-halen)
story, the (
artikel, het (-s, -en)
Article, the
vertellen (vertelde, h. verteld)
to tell
gaan over (ging over, is gegaan over)
to be about
vergelijken (met) (vergeleek, h. vergeleken)
to compare (with)
spelen (speelde, h. gespeeld)
to play
voorstelling, de (-en)
presentation, the
boek, het (-en)
book, the
lezen
to read
werk, het (-en)
work, the
schrijven (schreef, h. geschreven)
to write
bekend
known
grappig
funny
eind( e), het (einden/eindes)
end (e), the (ends/ends)
conclusie, de (-s)
Conclusion, the
man, the
man, de (-nen)
woman, the
vrouw, de (-en)
to love
houden van (hield van, h. gehouden van)
friend, the
vriend, de (-en)
girlfriend, the
vriendin, de (-nen)
man, the
man, de (-nen)
woman, the
vrouw, de (-en)
pleasant = fun (b)
plezierig = plezant (B)
fun (b) = pleasant
plezant (B) = plezierig
to live
leven (leefde, h. geleefd)
mother, the
moeder, de (-s)
Father, the
vader, de (-s)
parent, the
ouder, de (-s)
son, the
zoon, de (zonen, zoons)
daughter, the
dochter, de (-s)
Baby, the
baby, de (-‘s)
child, the
kind, het (-eren)
girl, the
meisje, het
boy, the
jongen, de (-s)
age, the
leeftijd, de (-en)
youth, the
jeugd, de
young
jong
old
oud
dead
dood
Family, the
familie, de (-s)
Family, the (small)
gezin, het (-nen)
woman, the
vrouw, de (-en)
man, the
man , de (-nen)
parent, the
ouder, de
mother, the
moeder, de (-s)
Father, the
vader, de (-s)
Mom, the
mama, de (-‘s)
dad, the
papa, de (-‘s)
child, the
kind, het (-eren)
daughter, the
dochter, de
son, the
zoon, de (zonen/zoons)
sister, the
zus, de (-sen)
brother, the
broer, de (-s)
Baby, de
baby, de (-‘s)
to pay attention to, to babysit
letten op (lette op, h. gelet op)
grandma, the
oma, de (-‘s)
grandmother, the
grootmoeder, de (-s)
Grandpa, the
opa, de (-‘s)
grandfather, the
grootvader, de (-s)
Aunt, the
tante, de (-s)
Uncle, the (uncles)
oom, de (ooms)
Marriage, the
huwelijk, het (-en)
to get married
trouwen (trouwde, is getrouwd)
married with)
getrouwd (met)
to live together
samenwonen (woonde samen, h. samengewoond)
to divorce
scheiden (scheidde, is gescheiden)
human, the
mens, de (-en)
person, the
persoon, de (-sonen)
personal
persoonlijk
Self (pron)
zelf (pron)
Personal (ADV)
persoonlijk (adv)
together
samen
rich
rijk
arm
arm
group, the
groep, de
young
jong
youth, the
jeugd, de
old
oud
Education, the
opleiding, de (-en)
friend, the
vriend, de (-en)
girlfriend, the
vriendin, de (-nen)
neighbor, the (neighbors)
buur, de (buren)
neighborhood, the
buurt, de
relationship, the
relatie, de (-s)
contact, the
contact, het
visit, the
bezoek, het (-en)
to meet
ontmoeten (ontmoette, h. ontmoet)
Appointment, the
afspraak, de (-spraken)
to know (a person)
kennen (kende h. gekend)
meeting, the
vergadering, de (-en)
only
alleen
to call/shout
roepen
to help
helpen (hielp, h. geholpen)
help, the
hulp, de
to organise
organiseren (organiseerde, h. georganiseerd)
to respond/react
reageren (op) (reageerde, h. gereageerd)
quarrel, the
ruzie, de (-s)
to suffer from
last hebben van
party, the
feest, het (-en)
to celebrate
vieren (vierde, h. gevierd)
Birthday, the
jarig (-n)
card, the
kaart, de (-en)
Gift, the
cadeau, het (-s)
to build
bouwen (bouwde, h. gebouwd)
roof, the
dak, het (-en)
window, the
raam, het (ramen)
wall, the
muur, de (muren)
floor, the / the level
verdieping, de (-en)
stairs, the
trap, de (-pen)
Lift, the
lift, de
entrance, the
ingang , de (-en)
exit, the
uitgang, de (-en)
house, the (houses)
huis, het (huizen)
house, the
woning, de (-en)
building, the
gebouw, het (-en)
high
hoog
low
laag
Garage, the
garage, de (-s)
garden, the
tuin, de (-en)
to look at
kijken (naar) (keek, h. gekeken)
free
gratis
(access) card, the
(toegangs)kaartje, het (-s)
old
oud
square, the
plein, het (-en)
church, the
kerk, de (-en)
culture (hours)
cultuur (-turen)
Real
echt
music, the
muziek, de
text, the
tekst, de (-en)
song, the (songs)
lied(je), het (liedjes)
to play
spelen (speelde, h. gespeeld)
to sing
zingen (zong, h. gezongen)
to practice
oefenen (oefende, h. geoefend)
group, the
groep, de (-en)
text, the
tekst, de (-en)
story, the (
verhaal, het (-halen)
Article, the
artikel, het (-s, -en)
to tell
vertellen (vertelde, h. verteld)
to be about
gaan over (ging over, is gegaan over)
to compare (with)
vergelijken (met) (vergeleek, h. vergeleken)
to play
spelen (speelde, h. gespeeld)
presentation, the
voorstelling, de (-en)
book, the
boek, het (-en)
to read
lezen
work, the
werk, het (-en)
to write
schrijven (schreef, h. geschreven)
known
bekend
funny
grappig
end (e), the (ends/ends)
eind( e), het (einden/eindes)
Conclusion, the
conclusie, de (-s)