Lesson 3 + 4 - voc Flashcards
vrij
free
vakantie
holidays
verdienen
to deserve
leiden
to lead
collega
co-worker
directeur
director
baas
boss
werken
to work
werken
to work
opleiding
course
beroep
profession
komen (uit) (kwam uit, is uit … gekomen)
to lead to, to come out
land, het (-en)
land, the
taal, de (-en)
language, the
Nederlands, het
Dutch, it
grens, de (grenzen)
border, the (boundaries)
land, het (-en)
land, the
gebied, het (-en)
area, the
regering, de (-en)
government, the
parlement, het (-en)
parliament, the
provincie, de (-ciën, -s)
province, the
gemeente, de (-s/-n)
the municipality
hoofd, het (-en)
head,
inwoner, de (-s)
inhabitant, the
dienst, de (-en)
service, the
politiek, de
politics, the
groen
green
voorstel, het (-len)
proposal, the
kiezen (koos, h. gekozen)
to choose
wet, de (-ten)
law, the
eerlijk
honestly
wet, de (-ten)
law, the
zoeken (zocht, h. gezocht)
to search
vinden (vond, h. gevonden)
to find
onderzoeken (onderzocht, h. onderzocht)
to investigate
probleem, het (-blemen)
problem, the
hulp, de
help, the
kans, de (-en)
chance, the
spoor, het (sporen)
rail, the
mes, het (-sen)
knife, the
beschermen (beschermde, h. beschermd)
to protect
buitenland, het
abroad, the
vergadering, de (-en)
meeting, the
winnen
to win
verliezen (verloor, h. verloren)
to loose
interessant
interesting
café, het (-s)
pub
club, de (-s)
club, the
vereniging, de (-en)
group, club
muziek, de
music, the
lied, het (-eren)
Song, the
liedje, het (-s)
Song, the
zingen (zong, h. gezongen)
singing (sang, h. sung)
spelen (speelde, h. gespeeld)
play (played, h. played)
dansen (danste, h. gedanst)
dancing (dancing, h. danced)
foto, de (-‘s)
Photo, the
film, de (-s)
Film, the
bal, de (-len)
ball, the
geluk, het
Happiness, the
(toegangs)kaartje, het (-s)
(access) card, the
voorstelling, de (-en)
presentation, the
tv, de (-‘s)
TV, the
programma, het (-‘s)
program, the
film, de (s)
Film, the
bioscoop, de (-copen)
cinema, the
cinema, de (-‘s)
Cinema, de
tijd, de
time, the
verleden
past
vorig/ vorige
previous/ previous
geleden
ago
vroeger
used to be
vroeger
used to be
onlangs
Recently
nu
now
tegenwoordig
Nowadays
later
later
volgend/ volgende
next/ next
maand, de (-en)
month, the
lente, de (-s)
Spring, the
zomer, de (-s)
summer, the
herfst, de (-en)
autumn, the
winter, de (-s)
winter, the
dag, de (dagen)
day, the
week, de (weken)
week, the
weekend, het (-s)
weekend, the
datum, de (-s/ data)
Date, the
op
on
vandaag
Today
gisteren
Yesterday
morgen
Tomorrow
ochtend, de (-en)
morning, the
morgen, de (-s)
tomorrow, the
middag, de (-dagen)
afternoon, the
avond, de (-en)
evening, the
nacht, de (-en)
night, the
s morgens
in the morning
s ochtends
in the morning
s middags
in the afternoon
s avonds
in the evening
vanochtend
This morning
vanmiddag
This afternoon
vanavond
this evening
vannacht
Tonight
vroeg
early
laat
later
moment, het (-en)
moment, the
ogenblik, het (-ken)
instant, the
dadelijk
Immediately
straks
Soon
even(tjes)
Even
seconde, de (-s/ -n)
second, the
minuut, de (-nuten)
minute, the
kwartier, het (-en)
quarter of hours, the
uur, het (uren)
hour, the
klok, de (-ken)
clock, the
om
To
half
half
voor
for
na
after
over
about
ongeveer
approximately
binnen
Inside
wanneer
When
tijdens
During
beginnen (begon, is begonnen)
start (started, started)
begin, het
Beginning, it
starten (startte, h./ is gestart)
Start (started, h./ started)