Lesson 5+6 - voc Flashcards
zien (zag, h. gezien)
see (saw, seen)
kijken (naar) (keek, h. gekeken)
look (look at) (looked, h. looked)
bril, de (-len)
Glasses, the (-len)
horen (hoorde, h. gehoord)
hear (heard, h. heard)
luisteren (naar) (luisterde, h. geluisterd)
Listening (to) (Listened, H. Listened)
hard
hard
zacht
soft
rustig
Calm
stil
quiet
lekker
Tasty
voelen (voelde, h. gevoeld)
to feel
genieten (van) (genoot, h. genoten)
to enjoy
zacht
soft
hard
hard
koud
cold
fris
fresh
warm
warmly
dag
day
tot ziens
see you
goedendag
Good day
goeiendag/ goeiedag
Goeingdag/ Goeiedag
goedemorgen
Good morning
goedemiddag
Good afternoon
goedenavond
Good evening
goedenacht
good night
zien (zag, h. gezien)
to see
ontmoeten (ontmoette, h. ontmoet)
to meet
zich…voelen (voelde zich…, h. zich… gevoeld)
to feel
geluk, het
Happiness, it
alstublieft
Please
alsjeblieft (tw inform)
Please (Informal)
a.u.b.
A.U.B.
dank u/ je (wel)
Thank you/ you
bedankt
Thank you
graag gedaan
Don’t mention it
dienst, de (-en)
service, the
voorzichtig
carefully
fout, de (-en)
wrong, the
schuld, de (-en)
debt, the
taal, de (talen)
language, the (languages)
betekenen (betekende, h. betekend
to mean
letter, de (-s)
letter, the
woord, het (-en)
word, the
vraag, de (vragen)
Question, the (questions)
hebben (had , h. gehad)
to have
zijn (was, is geweest)
to be
regelmatig
regularly
persoon, de (personen)
person, the (persons)
fruit, het
fruit, it
appel, de (-en/-s)
apple, the
banaan, de
banana, the
citroen, de (-en)
Citroen, the
groente, de (-n/-s)
Vegetables, the
friet, de (frieten/frites)
fries, the (fries/fries)
rijst, de
rice, the
aardappel, de
potato, the
brood, het
bread, it
broodje, het (-s)
sandwich, the
boterham, de (-men)
Sandwich, the
koek, de (-en)
cake, the
confituur, de
jam, the
boter , de
The butter, the
suiker, de (-s)
sugar, the
kaas, de (kazen)
cheese, the (cheeses)
vlees, het
meat, it
hesp (B) = ham, de (-en)
ham, the
vis, de (-en)
fish, the
kip, de
chicken, the
ei, het (-eren)
egg
koken (kookte, h. gekookt)
to cook
honger, de
hunger, the
eten (at, h. gegeten)
to eat
drinken (dronk, h. gedronken)
to drink
dorst, de
Thirst, the
water, het
water, it
melk, de
milk, the
thee, de (-ën)
tea, the (-
koffie, de
coffee, the
bier, het (-en)
beer, the
wijn, de (-en)
wine, the
lekker
Tasty
heerlijk
Delicious
koud
cold
warm
warmly
dun
thin
dik
fat
liter, de (-s)
Liter, the
glas, het (glazen)
glass, the (glasses)
glaasje, het (-s)
Glass, the
kop, de (-pen)
mug, the
kopje, het (-s)
cup, the
fles, de (-sen)
bottle, the
lepel, de (-s)
spoon, the
vork, de (-en)
fork, the
mes, het (-sen)
knife, the
tafel, de (-s)
Table, the
bord, het (-en)
plate, the
ontbijt, het
breakfast, the
lunch, de
lunch, the
soep, de
soup, the
café, het (-s)
Café, Het
restaurant, het (-s)
Restaurant, Het
glas, het (glazen)
glass, the (glasses)
kop, de (-pen)
head, the (pin)