Les 8 Flashcards

1
Q

de werknemer

A

le travailleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de werkgever

A

l’employeur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de arbeider

A

l’ouvrier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de bediende

A

l’employé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de zelfstandige

A

le travailleur indépendant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de uitoefening van een beroep

A

l’exercice d’une fonction

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de ambtenaar

A

le fonctionnaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de sollicitatiebrief

A

la lettre de candidature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de advertentie

A

l’annonce

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het sollicitatiegesprek

A

l’entretien d’embauche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

iemand aannemen

A

embaucher qqn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de proofperiode

A

la période d’essai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het arbeidscontract/arbeidsovereenkomst

A

le contrat de travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een contract tekenen

A

signer un contrat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het contract van bepaalde duur

A

le cdd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

het contract van onbepaalde duur

A

le cdi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het voltijds werk

A

le travail à temps plein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het halftijds werk

A

le travail à mi temps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het deeltijds werk

A

le travail à temps partiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de uitzendarbeid

A

le travail intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de arbeidsvergunning

A

le permis de travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de huisarbeid

A

le travail à domicile

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de verloning

A

la rémunération

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het loon

A

le salaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de loonlast

A

la charge salariale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

het vakantiegeld

A

le pécule de vacances

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de dertiende maand

A

le 13e mois

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de eindejaarspremie

A

la prime de fin d’année

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de koopkracht

A

le pouvoir d’achat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de vorming/de opleiding

A

la formation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de werkdag

A

le jour ouvrable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de feestdag

A

le jour férié

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

het ouderschapsverlof

A

le congé parental

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de betaalde vakantie/het betaald verlof

A

les congés payés

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

het zwangerschapsverlof

A

le congé de maternité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

het ziekteverlof

A

le congé maladie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

in verlof zijn

A

être en congé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

de loopbaanonderbreking

A

la pause-carrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

de brug maken

A

faire le pont

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

het bedrog

A

le dol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

de opzettelijke fout

A

la faute intentionnelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

de zware fout

A

la faute lourde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

de herhaalde lichte fout

A

la faute légère habituelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

zijn baan verliezen

A

perdre son emploi

45
Q

banen opheffen

A

supprimer des emplois

46
Q

ontslaan

A

licencier

47
Q

het ontslag

A

le licenciement

48
Q

de willekeurige afdanking

A

le licenciement abusif

49
Q

het personeelsbestand inkrimpen

A

réduire les effectifs

50
Q

de sluiting van bedrijf

A

la fermeture d’entreprise

51
Q

ontslag nemen

A

démissionner

52
Q

een contract verbreken

A

rompre un contrat

53
Q

de opzegging

A

le préavis

54
Q

de opzegtermijn

A

le délai de préavis

55
Q

de ontslagvergoeding

A

l’indemnité de licenciement

56
Q

de compensatievergoeding

A

l’indemnité compensatoire

57
Q

het collectief ontslag

A

le licenciement collectif

58
Q

het werkverzuim

A

l’absentéisme

59
Q

de werkloosheid

A

le chomage

60
Q

de werkloosheidscijfer

A

le taux de chomage

61
Q

werkloos zijn

A

être au chomage

62
Q

zich als werkzoekende laten
inschrijven

A

s’inscrire au chomage

63
Q

de werkzoekende

A

le demandeur d’emploi

64
Q

de werkloze

A

le chomeur

65
Q

de langdurig werkloze

A

le chomeur de longue durée

66
Q

de werkloosheidsuitkering

A

l’allocation de chomage

67
Q

de werloosheidsvergoeding

A

l’indemnité de chomage

68
Q

het arbeidsongeval

A

l’accident du travail

69
Q

het doktersattest/de doktersbrief

A

le certificat médical

70
Q

de disciplinaire maatregel

A

la sanction disciplinaire

71
Q

een sanctie betwisten

A

contester une sanction

72
Q

het pesten op het werk

A

le harcèlement au travail

73
Q

de beroepsziekte

A

la maladie professionnelle

74
Q

de collectieve arbeidsovereenkomst (cao)

A

la convention collective de travail (CCT)

75
Q

het paritair comité

A

la commission paritaire

76
Q

het arbeidsreglement

A

le règlement de travail

77
Q

de sociale gesprekpartners

A

les partenaires sociaux

78
Q

het interprofessioneel akkoord (ipa)

A

l’accord interprofessionnel

79
Q

het sociaal overleg

A

la concertation sociale

80
Q

de vakbond

A

le syndicat

81
Q

de vakbondsafgevaardigde

A

le délégué syndical

82
Q

staken

A

faire la grêve

83
Q

het stakingsrecht

A

le droit de grêve

84
Q

de stakingspost

A

le piquet de grêve

85
Q

de ondernemingsraad

A

le conseil d’entreprise

86
Q

het comité voor preventie en
bescherming op het werk

A

le comité pour la prévention et la protection au travail

87
Q

het pensioen

A

la retraite

88
Q

het vervroegd pensioen

A

la préretraite

89
Q

met pensioen gaan

A

prendre sa retraite

90
Q

de ancienniteit

A

l’ancienneté

91
Q

de arbeidsongeschiktheid

A

l’incapacité de travail

92
Q

het leefloon

A

le revenu d’intégration

93
Q

het minimumloon

A

le salaire minimum

94
Q

de sociale zekerheid

A

la sécurité sociale

95
Q

de sociaal verzekerden

A

les assurés sociaux

96
Q

het Handvest van de sociaal
verzekerde

A

la Charte de l’assuré social

97
Q

de Rijksdienst voor sociale zekerheid
(RSZ)

A

l’Office nationale de sécurité sociale (ONSS)

98
Q

de Rijksdienst voor
arbeidsvoorziening (RVA)

A

l’Office national de l’emploi (ONEM)

99
Q

het openbaar centrum voor
maatschappelijk welzijn (OCMW)

A

le centre public d’action sociale (CPAS)

100
Q

de gezondheidszorg

A

les soins de santé

101
Q

de ziekte- en invaliditeitsverzekering

A

l’assurance maladie-invalidité

102
Q

de sociale bijdragen

A

les cotisations sociales

103
Q

het ziekenfonds

A

la mutuelle

104
Q

aangesloten zijn bij een ziekenfonds

A

être affilié à une mutuelle

105
Q

de sociale uitkeringen/bijslagen

A

les prestations sociales

106
Q

de kinderbijslag

A

les allocations familiales

107
Q

de maatschappelijke hulp

A

l’aide sociale

108
Q

het Rijksinstituut voor Ziekte- en
Invaliditeitsverzekering (RIZIV)

A

l’Institut national d’assurance maladie invalidité (INAMI)