Les 2 Flashcards

1
Q

de unitaire staat

A

l’Etat unitaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de deelstaat

A

l’entité fédérée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de grondwetsherziening

A

la révision de la constitution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de grondwetshervorming

A

la réforme constitutionnelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de staatshervorming

A

la réforme de l’Etat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het separatisme

A

le séparatisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de constitutieve autonomie

A

l’autonomie constitutive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de onafhankelijkheid

A

l’indépendance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

het taalgebied

A

la région linguistique

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de Gewesten

A

les Régions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het waals gewest

A

la Région wallonne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

het Vlaams Gewest

A

la Région flamande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

A

la Région de Bruxelles-capitale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de gemeenschappen

A

les communautés

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de vlaamse gemeenschap

A

la communauté flamande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de franse gemeenschap

A

la communauté française

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de duitstalige gemeenschap

A

la communauté germanophone

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de Franse Gemeenschapscommissie

A

la commission communautaire française

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de Vlaamse Gemeenschapscommissie

A

la commission communautaire flamande

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de Gemeenschappelijke
gemeenschapscommissie

A

la commission communautaire commune

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de provincie

A

la province

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de gemeente

A

la commune

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de gemeenteraad

A

le conseil communal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

de burgemeester

A

le bourgmestre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de schepenen

A

les échevins

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de gouverneur

A

le gouverneur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

de bevoegheden

A

les compétences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

tot de bevoegheid behoren van

A

être de la compétence de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

bevoegd zijn voor

A

être compétent pour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de exclusieve bevoegheden

A

les compétences exclusives

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de parallelle bevoegheden

A

les compétences parallèles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de overdracht van bevoegheden

A

le transfert de compétences

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

de federale bevoegheden

A

les compétences fédérales

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

het leger

A

l’armée

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de justicie

A

la justice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de sociale zekerheid

A

la sécurité sociale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

de buitenlandse zaken

A

les affaires étrangères

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

de binnenlandse zaken

A

les affaires intérieures

39
Q

de gemeenschapsbevoegheden

A

les compétences communautaires

40
Q

de cultuur

A

la culture

41
Q

het onderwijs

A

l’enseignement

42
Q

het taalgebruik

A

l’emploi des langues

43
Q

de persoonsgebonden aangelegenheden

A

les matières personnalisables

44
Q

het gezondheidsbeleid

A

la politique de la santé

45
Q

de bijstand aan personen

A

l’aide aux personnes

46
Q

de jeugdbescherming

A

la protection de la jeunesse

47
Q

de sociale bijstand

A

l’aide sociale

48
Q

Kind & Gezin

A

Office nationale de l’enfance

49
Q

de gewestbevoegheden

A

les compétences régionales

50
Q

de economie

A

l’économie

51
Q

de werkgelegenheid

A

l’emploi

52
Q

de landbouw

A

l’agriculture

53
Q

de huisvesting

A

le logement

54
Q

het leefmilieu en het waterbeleid

A

l’environnement et la politique de l’eau

55
Q

de energie

A

l’énergie

56
Q

het vervoer

A

le transport

57
Q

de ruimtelijke ordening en stedenbouw

A

l’aménagement du territoire et l’urbanisme

58
Q

het toezicht over de provincies en de
gemeenten

A

la tutelle sur les provinces et les communes

59
Q

de openbare werken

A

les travaux publics

60
Q

het wetenschappelijk onderzoek

A

la recherche scientifique

61
Q

de internationale betrekkingen

A

les relations internationales

62
Q

het territorialitesbeginsel

A

le principe de territorialité

63
Q

het belangenconflict

A

le conflit d’intérêts

64
Q

de alarmbel

A

la sonnette d’alarme

65
Q

het samenwerkingsakkoord

A

l’accord de coopération

66
Q

het overlegcomité

A

le comité de concertation

67
Q

de federale loyauteit

A

la loyauté fédérale

68
Q

de taalgrens

A

la frontière linguistique

69
Q

de taalfaciliteiten

A

les facilités linguistiques

70
Q

tweetalig

A

bilingue

71
Q

de begroting

A

le budget

72
Q

het begrotingsevenwicht

A

l’équilibre budgétaire

73
Q

het begrotingstekort

A

le déficit budgétaire

74
Q

de overheidsschuld

A

la dette publique

75
Q

de verkiezingen

A

les élections

76
Q

het stemrecht

A

le droit de vote

77
Q

de oproeping van de kiezers

A

la convocation des électeurs

78
Q

verkiezen

A

élire

79
Q

verkozen worden

A

être élu

80
Q

de vervroegde verkizeingen

A

les élections anticipées

81
Q

de kiezer

A

l’électeur

82
Q

de verkiesbaarheidsvoorwaarden

A

les conditions d’éligibilité

83
Q

de onvereningbaarheid

A

l’incompatibilité

84
Q

de stemmingen

A

les suffrages

85
Q

de kiesdrempel

A

le seuil électoral

86
Q

de kiezerslijst

A

la liste électorale

87
Q

het kiescollege

A

le collège électoral

88
Q

de kieskring

A

la circonscription électorale

89
Q

het stembureau

A

le bureau de vote

90
Q

de effectieve kandidaat

A

le candidat effectif

91
Q

de kandidaat-opvolger

A

le candidat suppléant

92
Q

de evenredige vertegenwoordiging

A

la représentation proportionnelle

93
Q

de onthouding

A

l’abstention

94
Q

het stemhok

A

l’isoloir