Les 5 Flashcards

1
Q

het verbintenissenrecht

A

le droit des obligations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de verplichting/de verbintenis

A

l’obligation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het subjectief recht

A

le droit subjectif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de natuurlijke verbintenis

A

l’obligation naturelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de schuldenaar

A

le débiteur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de schuldeiser

A

le créancier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de schuldvordering

A

la créance

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de schuld

A

la dette

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de zwakke partij

A

la partie faible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het algemeen belang

A

l’intérêt général

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de openbare orde

A

l’ordre public

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de goede zeden

A

les bonnes moeurs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de middelenverbintenis / de
inspanningsverbintenis

A

l’obligation de moyen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de resultaatsverbintenis

A

l’obligation de résultat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

de opschortende voorwaarde

A

la condition suspensive

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de ontbindende voorwaarde

A

la condition résolutoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de potestatieve voorwaarde

A

la condition potestative

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de toekomstige en onzekere gebeurtenis

A

l’évènement futur et incertain

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uitdovend

A

extinctif

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

de hoofdelijke verbintenis

A

l’obligation solidaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de verbintenis in solidum / de in solidum gehoudenheid

A

l’obligation in solidum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

de ondeelbare verbintenis

A

l’obligation indivisible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de ondeelbaarheid

A

l’indivision

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het regresrecht

A

le droit de recours

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

de terugvordering

A

le recouvrement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

de opeisbare, zekere en vastaand schuldvordering

A

la créance exigible, certaine et liquide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

afdwingbaar

A

exécutoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

de uitvoerbare titel

A

le titre exécutoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

de gerechtsdeurwaarder

A

l’huissier de justice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

de inbeslagname

A

la saisie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

de dwangsom

A

l’astreinte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de middelen van tenuitvoerlegging

A

les moyens d’exécution

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

zijn verplichtingen uitvoeren

A

exécuter ses obligations

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

de uitvoering in natura

A

l’exécution en nature

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

de uitvoering bij equivalent

A

l’exécution par équivalent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

de exceptie

A

l’exception

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

het opschortingsrecht

A

le droit de suspendre l’exécution de l’obligation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

te goeder trouw

A

de bonne foi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

te kwader trouw

A

de mauvaise foi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

de betaling

A

le paiement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

de subrogatoire betaling

A

le paiement subrogatoire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

de subrogatie/de indeplaatsstelling

A

la subrogation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

de verjaring

A

la prescription

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

de stuiting

A

l’interruption (de la prescription)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

de schorsing

A

la suspension

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

de dagvaarding

A

la citation

47
Q

de schulderkenning

A

la reconnaissance de dette

48
Q

de compensatie/schuldvergelijking

A

la compensation

49
Q

de schuldvernieuwing

A

la novation

50
Q

de schuldvermenging

A

la confusion

51
Q

de kwijstschelding van een schuld

A

la remise de dette

52
Q

de cessie / de overdracht van schuldvordering

A

la cession

53
Q

de lastgeving/het mandaat

A

le mandat

54
Q

het delict / het misdrijft

A

le délit

55
Q

het oneigenlijk misdrijf

A

le quasi-délit

56
Q

de nalatiegheid

A

la négligence

57
Q

het verzuim

A

l’abstention/l’omission

58
Q

opzettelijk

A

intentionnel

59
Q

de onvoorzichtigheid

A

l’imprudence

60
Q

de bekwaamheid

A

la capacité

61
Q

het bewijs

A

la preuve

62
Q

het bewijs van het tegendeel

A

la preuve contraire

63
Q

de bewijslast

A

la charge de la preuve

64
Q

het bewijsstuk

A

la pièce à conviction

65
Q

de bewijsvoering

A

l’administration de la preuve

66
Q

bewijzen

A

prouver

67
Q

beweren/aanvoeren

A

alléguer

68
Q

de toelaatbaarheid

A

l’admissibilité

69
Q

het vermoeden

A

la présomption

70
Q

het weerlegbaar vermoeden

A

la présomption réfragable

71
Q

het onweerlegbaar vermoeden

A

la présomption irréfragable

72
Q

de bekentenis

A

l’aveu

73
Q

de eed

A

le serment

74
Q

de bewijskracht

A

la force probante

75
Q

de grond van niet-ontvankelijkheid

A

la fin de non-recevoir

76
Q

de aansprakelijkheid

A

la responsabilité

77
Q

de delictuele aansprakelijkheid

A

la responsabilité aquilienne

78
Q

de buitencontractuele aansprakelijkheid/
quasidelictuele aansprakelijkheid

A

la responsabilité quasi-délictuelle

79
Q

de contractuele aansprakelijkheid

A

la responsabilité contractuelle

80
Q

een aansprakelijkheidsvordering instellen

A

introduire une action en responsabilité

81
Q

aansprakelijk zijn voor

A

être responsable de

82
Q

de fout / de schuld

A

la faute

83
Q

de zware fout

A

la faute lourde

84
Q

de schade

A

le dommage

85
Q

het slachtoffer

A

la victime

86
Q

de dader

A

l’auteur (de l’infraction)

87
Q

de voorzichtige en redelijke persoon

A

la personne prudente et diligente

88
Q

de materiële schade

A

le dommage matériel

89
Q

de lichamelijke schade

A

le dommage corporel

90
Q

de immateriële schade / geestelijke schade

A

le dommage moral

91
Q

het oorzakelijk verband

A

le lien causal

92
Q

een schade veroorzakken/uitlokken

A

provoquer un dommage

93
Q

schadeloos stellen

A

indemniser un préjudice

94
Q

de schadeloosstelling

A

la réparation

95
Q

een schadevergoeding toekennen

A

accorder une indemnisation

96
Q

een schade ondervinden/lijden

A

subir un préjudice

97
Q

de schadevergoeding

A

l’indemnisation

98
Q

de overmacht

A

la force majeure

99
Q

onvermijdelijk

A

inévitable

100
Q

het toeval

A

le cas fortuit

101
Q

de verdeling van de aansprakelijkheid

A

le partage de responsabilité

102
Q

de bilijkheid

A

l’équité

103
Q

de terugwerkende kracht

A

la rétroactivité

104
Q

het rechtmisbruik

A

l’abus de droit

105
Q

de burenhinder

A

le trouble du voisinage

106
Q

de tegenstelbaarheid aan derden

A

l’opposabilité aux tiers

107
Q

de derde-medeplichtigheid

A

la tierce-complicité

108
Q

het quasi-contract/oneigenlijk contract

A

le quasi-contrat

109
Q

de zaakwaarneming

A

la gestion d’affaire

110
Q

de verrijking zonder oorzaak

A

l’enrichissement sans cause

111
Q

de onverschuldigde betaling

A

le paiement de l’indû

112
Q

de rechtsfeit

A

le fait juridique

113
Q

de rechtshandeling

A

l’acte juridique