Les 6: psychopathalogie & mentale stoornissen Flashcards

1
Q

mentale stoornis

A

) betreft een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en significante daling in de sociale en arbeidsgerelateerde functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

psychopathalogie

A

psyche = geest, mentaal. Wetenschap die zich bezighoudt met de aard, totstandkoming, mogelijke behandeling en preventie van mentale stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

biologische factoren

A

medicamenteuze behandeling > medicijnen. Maar tegenwoordig ook slapen: dag- en nachtritme, bewegen, ontspanningsoefeningen, lichaamsgerichte therapie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

psychische factoren

A

geest/mentaal: de opvattingen van de persoon. (bv. gedachten en angsten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociaal perspectief

A

oorzaak zoeken bij maatschappij, sociale context.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

DSM Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

A

Handboek psychologie voor diagnoses.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Daithese stress-model

A

mentale stoornis komt door bepaalde kwetsbaarheid (diathese) van de persoon en de mate van stress in de omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Schizofreniespectrum

A

Schizofrenie en andere psychotische stoornissen: bij deze stoornissen komt abnormaal functioneren voor in één of meer van de volgende vijf domeinen: wanen, hallucinaties, incoherent denken en spreken, gedesoriënteerd of abnormaal motorisch gedrag (met inbegrip van catatonie) en negatieve symptomen. Ernstige vorm van psychotische stoornis is schizofrenie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

psycho-educatie

A

elementen die hierbij aan bod komen zijn:
1. Hoe kan men de patiënt en zijn omgeving zo goed mogelijk informeren.
2. Welke elementen bieden bescherming voor de patiënt.
3. Hoe de patiënt er het beste mee om kan gaan.
4. Welke behandeling kan de patiënt helpen.
5. Wat kan de familie/direct betrokkenen doen voor een herval? Zodat ze niet in paniek raken.E

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

expressed emotion

A

uitgedrukte emotie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

stemmingsstoornis

A

ernstige verstoringen in de stemming > buitensporige, inadequate neerslachtigheid of opgetogenheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bipolaire stoornis

A

opeenvolging van meerdere manische (buitensporig opgetogen) en depressieve periodes. Toestand van intense en onrealistische gevoelens van opwinding en euforie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

majeure depressiestoornis

A

ernstige depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

angststoornis

A

ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder realistische aanleiding. Irreëel karakter, belemmerd een persoon in dagelijks functioneren.spe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

specifieke fobie

A

intense angstreacties op voorwerpen of activiteiten waarvan het reële gevaar niet in verhouding staat met de actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale angstoornis

A

algemene angst om negatief beoordeeld te worden in een veelheid aan sociale situaties.

17
Q

sociale fobie

A

de vroegere benaming van een sociale angststoornis.

18
Q

obsessief- compulsieve stoornissen

A

wordt gekenmerkt door het voorkomen van terugkerende, ongewilde, opdringerige dwanggedachten of dwangbeelden (obsessies). Deze gaan gepaard met dwanghandelingen (compulsies). De betrokkene moet de dwanghandeling uitvoeren om de dwanggedachte te neutraliseren.

19
Q

stereotype

A

een verzameling van overwegend negatieve, vaststaande, simplistische en veralgemeende opvattingen over een groep van mensen.

20
Q

stigmatisatie

A

aanbrengen van een schandvlek op diens reputatie. Extern (onfaire behandeling door anderen) en intern stigma (schaamte en verwachten van discriminatie, wat je ervan weerhoudt om over je toestand te praten of hulp te zoeken).