Hoofdstuk 6 motivatie Flashcards

1
Q

motivatie

A

verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Homeostase

A

een lichamelijk evenwichtstoestand die door individuen in stand wordt gehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

drifttheorie

A

is uitsluiten gebaseerd op het principe van homeostase. Zegt dat fysiologische tekorten aanleiding geven tot een lichamelijke behoefte, die als deze niet wordt bevredigd resulteert in een drift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

instincttheorie

A

volgens deze theorie worden gedragingen van mensen en dieren bepaald door instincten; dit zijn onvrijwillige gedragingen die uitgelokt worden door een stimulus en een genetische basis hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

opwindingstheorie

A

volgens deze theorie streven mensen en dieren bijvoorbeeld naar een optimaal opwindingsniveau.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zelfdeterminatietheorie

A

is momenteel de belangrijkste theorie op basis van behoeften. Volgens deze theorie hebben mensen drie aangeboren psychische basisbehoeften: verbondenheid, competentie en autonomie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

doel

A

een cognitieve representatie van een gewesnte of ongewenste eindtoestant, die het gedrag stuurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

intrinsieke motivatie

A

is motivatie gericht op het uitvoeren van een activitiet wegens het plezier dat men vindt in de activiteit zelf en de voldoening die men haalt uit het voltooien van de activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

extrinsieke motivatie

A

is motivatie om bepaalde activiteiten uit te voeren omdat deze activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

toekomstperspectief

A

verwijst naar de tijdafstand en de doelen die men nastreeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Goal-setting theory

A

is gebaseerd op het uitgangspunt dat doelen met specifieke karakteristieken belangrijk zijn om goed gemotiveerde medewerkers te hebben en te houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

zelfcontrole

A

de mate waarin men de kortetermijnverlangens kan controleren om langetermijndoelstellingen te realiseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

leptine

A

wordt aangemaakt door je vetcellen, om het lichaam het signaal te geven dat je genoeg hebt gegeten en is een belangrijk hormoon bij het regelen van de vetafzetting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

streefgewicht

A

een notie die men geregeld gebruikt bij de langetermijnsignalen voor honger en verzadiging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

hypothalamus

A

een structuur in het midden van de hersenen die anatomisch onderverdeeld kan worden in een aantal kernen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

geslachtshormonen

A

de hormonen dia van invloed uitoefenen op geslachtsorganen, geslachtskenmerken en geslachtsdrift.

17
Q

Coolidge-effect

A

na gemeenschap met een partner brengt de introductie van een andere partner meestal een snellere hernieuwde activiteit teweeg.

18
Q

kinsey rapport

A

kwam uit het onderzoek van Kinsey in 1950 en was de eerste grote wetenschappelijke opiniepeiling over seksualiteit.

19
Q

prestatiemotivatie

A

de motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen.

20
Q

prestatiedrang

A

de behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen

21
Q

faalangst

A

een angst die voorkomt uit de schaamte die men voelt bij een mislukking.

22
Q

taakmotivatie

A

men wil de activiteit tot een goed einde brengen.

23
Q

egodoelen

A

zijn gericht op het prestatieniveau en op de positie ten opzichte van anderen.

24
Q

zelf-handicappen

A

een manier om aan faalangst te ontsnappen door zichzelf een handicap te verschaffen. Een tactiek waarbij iemand de gevolgen van falen voor zichzelf probeert te minimaliseren en de gevolgen van succes proveert te mazimaliseten door een beroep te doen op externe factoren.

25
Q

zelfregulatie

A

het proces waarbij iemand zich doelen stelt en zichzelf beloont bij het bereiken van die doelen.

26
Q

academische zelfeffectiviteit

A

verwijst naar de efficiëntie die een individue bij zichzelf ziet om bepaalde prestaties te kunnen leveren die nodig zijn voor het bereiken van een gewenst doel.

27
Q

wet van yerkes en Dodson

A

het verband tussen de mate van motivatie en het prestatieniveau.

28
Q

maladaptief perfectionisme

A

wanneer de nagestreefde perfectiegraad de prestaties schaadt

29
Q
A