Les 2: De waarneming Flashcards

1
Q

Gewaarwording

A

de opname van stimulatie uit de omgeving en het vertalen van deze stimulatie in elektrochemische neuronale signalen die naar de hersenen gestuurd kunnen worden en daar omgezet in beelden, klankenm geuren, smaken (de waarneming)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarneming

A

het organiseren, interpreteren en begrijpen van de gewaarwordingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Visuele agnosie

A

een dergelijke aandoening, waarbij de gewaarwordingen niet meer geinterpreteerd kunnen worden tot een betekenisvol geheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perceptuele constantie

A

het fenomeen van gelijkblijvende voorwerpen, ondanks er voortdurende veranderingen in het retinale beeld afspelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Proximale stimulus

A

het geheel van fysische energie dat onze sensorische receptoren stimuleert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Distale stimulus

A

het object in de buitenwereld dat de fysische energie (en dus de proximale stimulus) produceert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Heuristisch interpretatieproces

A

het visuele systeen de meest waarschijnlijke distale stimulus berekent op basis van deze veronderstellingen en de proximale stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

visuele illusies

A

verschaffen informatie over de processen waarop de waarneming gebasseerd is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bottom-up processen

A

verwijzen naar de informatiestroom van de receptoren aan de basis (bottom) naar de hogere hersencentra (up) die verantwoordelijk zijn voor het herkennen en classificeren van voorwerpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Primaire schets

A

het eindresultaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Perceptuele organisatie

A

het proces waarbij de verschillende randen uit het retinale beeld gestructureerd worden in grotere gehelen die in een bepaalde relatie tot elkaar staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Perceptuele groepering

A

verwijst naar de processen die ervoor zorgen dat elementen uit de primaire schets waargenomen worden als bij elkaar horend, als onderdeel van eenzelfde perceptuele ervaring.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Gestaltpsychologen

A

volgens hen was het volledig figuur belangrijker dan de onderdelen waaruit het figuur bestond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Figuur-achtergrondscheiding

A

bij de perceptuele organisatie is de noodzaak om een onderscheid te maken tussen een figuur en een achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Patroonherkenning

A

een object te herkennen en de bijbehorende informatie te activeren, moet het kijkergerichte beeld aan een voorstelling in het geheugen gekoppeld worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerkenherkenning

A

voorwerpen hebben kenmerken die zich op bepaalde manieren tot elkaar verhouden.

17
Q

Template-matching

A

hierbij wordt de figuur die tijdens de perceptuele organisatie geïsoleerd werd, vergeleken met een reeks van templates in het geheugen.

18
Q

Top-down processen

A

signalen die vertrekken vanuit de higere hersencentra en de dataverwerking in lagere stadia van het informatieverwerkingsproces beïnvloeden.

19
Q

Subjectieve contouren

A

de grenzen die niet de stimulus voorkomen, alleen in de subjectieve ervaring van de waarnemer.

20
Q

Binoculaire dispariteit

A

elke retina ontvangt enigszins verschillende informatie over een voorwerp in de buitenwereld.

21
Q

Monoculaire diepteaanwijzing

A

aanwijzingen die ook met één oog waargenomen kunnen worden.

22
Q

Ponzo-illusie

A

dat de grootte van een object in de menselijke waarneming wordt beoordeeld tegen de achtergrond

23
Q

Biolgische bewegingen

A

veel voorwerpen die bewegen komen niet op ons af, maar voeren bewegingen uit onafhankelijk van de positie van de waarnemer. Dit is vooral het geval voor levende wezens.

24
Q

Apparente beweging

A

een beweging die we waarnemen die er niet echt is.

25
Q

Geïnduceerde beweging

A

dit is een situatie waarbij de beweging van een voorwerp verkeerd gepercipieerd wordt door een beweging in de achtergrond.

26
Q

Spiegel neuronen

A

doen niet alleen andermans bewegining na maar ook de bedoeling en de emotie die erachter zit.

27
Q

Visuele klip

A

een apparaat om de diepte perceptie van mensen en dieren te onderzoeken.