Les 5/6 Flashcards
Perceptuale constantie
Voorwerpen blijven gelijk, ondanks veranderingen in retinaal beeld
Proximale stimulus
Verandert als je iets van een andere hoek bekijkt. Je retinale beeld. Het licht wat op je retina schijnt als je naar je vriendin kijkt
Distale stimulus
Verandert niet als je kijkt vanuit wen andere hoek (gezicht vriendin)
Heuristisch interpretatie proces
Proximale stimulus + aannames over hoe de wereld in elkaar zit= perceptie van distale stimulus
Raster van Hermann
Laterale inhibitie, meer zwart in omgeving = lichtere waarneming, meer wit in omgeving = donkerdere waarneming
Top-downprocessen
Infostroom van hogere kenniscentra naar vroegere stadia van verwerking
Bottom-up processen
Infostroom van receptoren aan de basis naar hogere hersencentra
Marr en 3 stadia objectherkenning
- Primaire schets —> randen
- Perceptuele organisatie —> wat hoort bij elkaar
- Patroon en objectherkenning —> voorwerpgericht
Primaire schets
1.Welke helderheidsveranderingen zijn genoeg om een grens te vormen
2. Oriëntatie van de rand
3. Onderscheid toevallige helderheidsverandering
Perceptuele organisatie
- Perceptuele groepering
- Figuur-achtergrond scheiding
Perceptuele groepering
Groeperingsprincipes:
- gelijkheid
- nabijheid
- geslotenheid
- goede voortzetting
- common fate
Figuur-achtergrond scheiding
- omsingeling
- grootte
- symmetrie
- locatie
- textuur
- vorm
- vertrouwdheid
Patroon en object herkenning
- Template matching
- Kenmerk herkenning
Template matching
Voorwerp wordt herkent als het retinaal beeld voldoende overeen komt met een template in het geheugen.
Nadelen; soms is een object maar gedeeltelijk zichtbaar omdat er iets voor staat
Variabiliteit (letters alfabet in anders lettertype)
Kenmerk herkenning
Visuele systeem kan voorwerpen herkennen op basis van karakteristieke kenmerken.
Marr; objecten bestaan uit cilinders
Biedermann; recognition by components theory
Thatcher illusie
Ogen op zn kop
Invloed van hogere orde centra
Lagere stadia infoverwerking worden beïnvloed door kennis die we al hebben. Begint al bij perceptuele organisatie
Evidentie top down invloeden
Priming
Context beïnvloed waarneming —> A 13 C
Omkeerbare figuren
Subjectieve contouren
Waarneming geheel helpt herkenning delen
Scene perceptie
Voorwerpen sneller herkend in een logische ongeving (stofzuiger in woonkamer)
Fourrieranalyse
Proces waarbij info uit een visueel beeld uit elkaar getrokken word tot verschillende spatiale frequenties
Model van bar
Snelle processen werken met lage frequente. Deze zijn zo snel dat ze de langzame kunnen beïnvloeden.
Langzame processen met hoge frequentie
Diepte illusies
Binoculaire dispariteit
Mate van convergeren
Binoculaire dispariteit
Vergelijkt beeld van 2 ogen. Moet een beeld veel worden aangepast tussen 2 beelden is het dichtbij, weinig aanpassing is verweg
Mate van convergeren
Verweg: pupillen naar midden
Dichtbij: pupillen naar binnen
Strabisme
Scheel zien. Leidt tot minder diepte zien
Ponzo illusie
Spoor
Muller lyer illusie
<-> >-<
Kamer van ames illusie
Een oog kijken naar schaakmat met mensen
Maanillusie
Maan aan de horizon lijkt groter dan in de hemel, afstand en grootte zijn echter hetzelfde. Komt misschien doordat een maan aan de horizon makkelijker vergeleken wordt met andere objecten zoals huizen
Efferent copy
Rustig retinaal beeld bij beweging ontstaat door correctie door oogspier en evenwichtsorgaan, wertheim
Bewegingsparralax
Diepte inschatten door van links naar recht en voor naar achter te bewegen. Retinaal beeld veranderd meer voor voorwerpen dichtbij
Snelheid expansie
Beweging van waarnemer naar het voorwerp toe, retinaal beeld wordt groter
Beweging stimulus
Naderend voorwerp: snelheid van expansie wordt gebruikt als mate van afstand
Beweging levende wezens
Biologische beweging; beweging van levende wezens zijn al herkenbaar met minimale info. Vb filmpje mens met lampjes aan armen en benen
2 verschillende banen v1
Wat route; info over objecten
Waar route; info over waar de stimuli zich bevindt
Dapretto
Niet goed werken van spiegelneuronen kan lijden tot moeilijkheden om intenties en emoties van anderen te begrijpen als in autisme.
Ebbinghaus illusie
rondje tussen kleine en grote rondjes. Meten: moment waarop hand beweegt, snelheid van bewegen, opening duim en wijsvinger
Milner en goodale
Actie- perceptietheorie; actie en perceptie zijn gescheiden
Planning controle model
Planning beweging hangt af van perceptie (wat baan). Controleren van beweging tijdens uitvoering hangt af van de effectieve grootte van het object (waar baan)
Prisms adaptie
Kleine verschuiving van beeld naar links of rechts. Snelle aanpassing
Held
Actie is belangrijk tijdens visueel leren
Meltzoff en more
Babys tussen 12 en 21 dagen kunnen gezichten immireren van personen op 30cm afstand
Goldstone
Beter waarnemen door;
1. Meer aandacht voor belangrijke kenmerken
2. Specifieke receptoren ontwikkelen voor verschillende stimuli
3. Grotere verschillen waargenomen tussen de te onderscheiden stimuli