Les 12 Flashcards

1
Q

Van preverbale boodschap naar spraakklanken

A

Preverbale boodschap
Lemma’s
Lexemen
Fenomeen
Hergroepering
Artoculatorische codes
Monitor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Preverbale boodschap

A

Boodschap wat men onder woorden wil brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lemma’s

A

Abstracte representatie van woorden die de grammaticale eigenschappen van het woord bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Lexemen

A

Bijbehorende woordvormen, hierin zit info over fenomenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Fenomeen

A

Klank in taal die verschil in betekenis aangeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Woordenschat

A

> 50.000 woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

3 soorten klankverwisseling

A

Naburige klank toevoegen (hooghoek)
Weg laten vallen klank (achtig%)
Spoonerism (slaatje bla)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Top down processen

A

Context boodschap (ziekenhuis —> patient)
Grammaticale beperkingen (geven —> aan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Cohort

A

Lijst van alle mogelijke woorden die met dezelfde klank beginnen (kapi —> schip, geld) (kapitei..—> alleen schip)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mentale lexicon

A

Woordenboek in ons brein met alle woorden die we kennen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat helpt segmentatieprobleem?

A
  • langzaam spreken (duidelijkere afbakening woorden)
  • motherese taal (om kinderen te laten oefenen)
  • weten wat je hoort (engelse ondertiteling friends)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Mcgurk illusie

A

Verbale en auditieve stimuli vermengen (mond lijk ba te zeggen, maar je hoort ga)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 verschillen geschreven en gesproken woorden

A
  • duidelijke spaties
  • geschreven woord wordt volledig in 1x aangeboden
  • woord in tekst kan terug gekeken worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oogbeweging lezen

A
  • fixaties 3-4 p/s
  • saccades 20-40 ms blind
  • regresses (terugkeren na fout)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Dyslexie

A

Problemen met ontwikkelen van automatisering van woord herkenning (lezen) en schriftbeeldvorming (schrijven).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dyslexie definiëren

A
  1. Achterstandscriterium (moet achterstand zijn in lezen en schrijven)
  2. Exclusiecriterium (mag geen andere reden zijn voor achterstand zoals beperking)
  3. Hardnekkigheidscentrum (probleem moet blijven bestaan, ook bij deskundige hulp)
17
Q

Laag fonologisch bewustzijn

A

Moeilijkheid om gesproken woorden op te delen in fenomenen (individuele klanken)

18
Q

Frequentie effect

A

Woorden die in taal veel voorkomen worden sneller herkent

19
Q

Verwervingsleeftijd

A

Hoe vroeger je een woord leert, hoe sneller je deze herkent

20
Q

Gerelateerde context

A

Versnelt woordherkenning, priming
Gedemieerde priming oorlog—> rust

21
Q

Morfeem

A

Kleinste bestanddeel woord met betekenis of grammaticale waarde

22
Q

Hoe herkennen we morfologisch complexe woorden?

A

Alle woorden opsplitsen in morfemen? Te traag
Alle woorden in mentale lexicon?
Te veel
Antwoord; beide

23
Q

3 variabelen waardoor woord oogeslagen wordt in mentale lexicon

A

Frequentie: woorden die je vaak hoort worden sneller opgeslagen
Lengte: korte woorden meer kans
Transparantheid: woorden die niet letterlijk af te leiden zijn sneller opgeslagen (oogappel sneller dan oogarts)

24
Q

Syntaxis

A

Woorden staan in zinnen met syntactische structuur;
- woord classificatie (zn, bn, ww)
- samenvoegen verschillende woordsoorten (bn-zn, lw-bn)

25
Q

Intuinzinnen

A

Zinnen die we spontaan verkeerd ontleden

26
Q

Pragmatiek

A

Speker en luisteraar moeten taal aan elkaar aanpassen (gesprek met kleine kinderen)

27
Q

Semantisch systeem

A

Systeem in brein waarin betekenis opgeslagen wordt

28
Q

Concept

A

Groep verwante woorden (hond, blaffen). Vormen semantisch netwerk

29
Q

Categorieën concepten

A

Boven geschikte; algemene categorie (dier, meubel)
Basiscategorie; duidelijk prototype (vogel, stoel)
Ondergeschikte; onderverdeling basiscategorie (mus, parkiet, duif)

30
Q

Propositie

A

Combi van concepten en hun relaties wat de betekenis van een zin weergeeft

31
Q

ACT-R theorie

A

Zin is een reeks proposities die gecombineerd worden en worden opgeslagen in het declaratieve geheugen

32
Q

Lexicon

A

Taalsysteem, bij tweetalige heb je 2 lexicons. Woorden zijn rechtstreeks verbonden met hun vertaling, tweede naar eerste taal sterkste verbinding