Les 5 Flashcards
umgeben/umringen von
omringen door
omringde
heeft omringd
etw entsprechen/genügen
voldoen aan
voldeed
heeft voldaan
Forderung, Anforderung
de eis
abnutzen (durch)
verslijten op
versleet
heeft versleten
unternehmen
ondernemen
ondernam
heeft ondernomen
angsteinflößend, erschreckend
angstaanjagend
Vorbote, Anzeichen
de voorbode
vergeben an, in Auftrag geben bei
uitbesteden aan
besteedde uit
heeft uitbesteed
ernennen, benennen
benoemen
benoemde
heeft benoemd
ernennen zu
benoemen tot
benoemde
heeft benoemd
zwar, allerdings, freilich
weliswaar
betonen, nachdrücklich hervorheben
benadrukken
benadrukte
heeft benadrukt
drohen zu
dreigen te
dreigde
heeft gedreigd
Knappheit
de schaarste
Grundlage, Basis, Fundament
de grondslag
Kultur, Zivilisation
de beschaving
Besinnung
de bezinning
hetzen, antreiben
opjagen
jaagde op/joeg op
heeft opgejaagd
vorwerfen
verwijten
verweet
heeft verweten
(sich) beunruhigen (über)
verontrusten over
verontrustte
heeft verontrust
Plädoyer, Befürwortung, Eintreten
het pleidooi
sich nichts/etwas daraus machen
zich niets/iets aantrekken van
trok zich aan
heeft zich aangetrokken
sich (jdm/etw) unterwerfen
zich onderwerpen aan
onderwierp zich
heeft zich onderworpen
heikel
precair
sich (jdm) ergeben
zich overgeven aan
gaf zich over
heeft zich overgegeven