Les 4 Flashcards
betrachten, anschauen, umschauen nach
kijken naar - keek - heeft gekeken
einen Blick für etw haben
kijk hebben op
Kritik haben zu
kritiek hebben op
böse sein über/auf
kwaad zijn op
lachen über
lachen om - lachte - heeft gelachen
sich für etw hergeben
(zich) lenen voor - leende - heeft geleend
leiden an (einer Krankheit)
lijden aan - leed - heeft geleden
leiden unter (einem Regime)
lijden onder - leed - heeft geleden
aussehen wie
lijken op - leek - heeft geleken
hören
luisteren naar - luisterde - heeft geluisterd
fehlen (an)
mankeren aan - mankeerde - heeft gemankeerd
konkurrieren um
meedingen naar - dong mee - heeft meegedongen
mitmachen bei
meedoen met - deed mee - heeft meegedaan
zwingen zu
noodzaken tot - noodzaakte - heeft genoodzaakt
unterlegen sein
onderdoen voor - deed onder - heeft ondergedaan
unterwerfen
onderwerpen aan - onderwierp - heeft onderworpen
besorgt sein um
ongerust zijn over
unbewusst sein über, unwissend sein
onkundig zijn van
Blutgefäß
het bloedvat
Herzinfarkt
het hartinfarct
Schlaganfall
de beroerte