Les 3 Flashcards
enden mit
eindigen met - eindigde - heeft geëindigd
enden auf
eindigen op - eindigde - heeft geëindigd
enden um
eindigen om - eindigde - heeft geëindigd
sich über etwas ärgern
(zich) ergeren aan -ergerde - heeft geërgerd
Erfahrung haben mit
ervaring hebben met
gratulieren zu
feliciteren met - feliciteerde - heeft gefeliciteerd
fehlen an, mangeln an
gebrek hebben aan
verwenden, ausbeuten
gebruikmaken van - maakte gebruik van - heeft gebruik gemaakt van
leiden unter, etw schwer tragen
gebukt gaan onder - ging - is gegaan
etw haben von
gediend zijn van
interessiert sein an
geïnteresseerd zijn in
verrückt sein nach
gek zijn op
glauben an
geloven in - geloofde - heeft geloofd
glücklich sein mit
gelukkig zijn met
genießen
genieten van - genoot - heeft genoten
geeignet sein für
geschikt zijn voor
machen aus (ich mach mir nichts aus …)
geven om - gaf - heeft gegeven
gewöhnt sein an
gewend zijn aan
spähen nach
gluren naar - gluurde - heeft gegluurd
gut sein in
goed zijn in