Les 4. Fysiologische factoren en processen die leiden tot honger en verzadiging Flashcards

1
Q

Vertering monosacchariden (‘‘snelle suikers’’)

A

Kunnen direct worden opgenomen in de bloedbaan en hoeven niet worden afgebroken tot kleinere deeltjes. Alleen glucose, fructose moet naar de lever om te worden omgezet in glucose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vertering polysacchariden

A

Zoals zetmeel. Vertering begint in de mond. Speekselamylase breekt deel zetmeel af tot olisacchariden en disaccharide maltose. In de maag gaat vertering klein beetje door, maar echte werk begint in duodenum. Pancreassap bevat amylase. Resterende poly- en disacchariden worden hier afgebroken tot maltose. Vervolgens worden de disacchariden maltose, sacharose en lactose afgebroken tot monosacchariden door maltase, sacharase en lactase. Deze enzymen bevinden zich in het spijsverteringssap dat wordt uitgescheiden door de dunne darm. De sacchariden zijn nu afgebroken tot glucose, fructose en galactose.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe worden monosacchariden opgenomen?

A

Alle monosacchariden passeren de wand van de dunne darm en worden via de poortader naar de lever vervoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet de lever met monosacchariden?

A

De lever kan galactose en fructose omzetten in glucose. De lever bepaalt vervolgens hoeveel er in de circulatie terecht komt voor brandstof, hoeveel er wordt opgeslagen als glycogeen in de lever en spieren en als er een groot overschot is, kan glucose worden omgezet in vet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar start eiwitvertering?

A

In de maag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waaruit bestaan eiwitten?

A

Opgerolde ketens van polypeptiden, ofwel lange ketens van aan elkaar gekoppelde aminozuren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat doet zoutzuur?

A

Zoutzuur in de maag vouwt keten van polypeptiden wat uit elkaar, zodat het enzym pepsine in iets kortere ketens kan splitsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar gaan de polypeptiden naartoe na de maag?

A

De pancreas. Het sap bevat enzymen, proteinasen, om de polypeptiden te knippen in tri- en dipeptiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doet de darm met peptiden?

A

Het darmsap bevat proteinasen die ti- en dipeptiden opknippen tot aminozuren. Deze worden voornamelijk in het duodenum en jejunum geresorbeerd en gaan via de poortader naar de lever.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat doet het lichaam met aminozuren?

A

Deze kunnen in de lever worden omgezet tot glucose of vet (overtollig), kunnen dienen voor de synthese van plasma-eiwitten of enzymen, kunnen worden omgezet in andere aminozuren via trans-aminering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe heeft het lichaam altijd een voorraad aminozuren?

A

De lever kan een beperkte hoeveelheid aminozuren opslaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar start de vetvertering?

A

In de duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In welke vorm komen vetten in de voeding voor het grootste deel in voor?

A

Triglyceriden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Emulgatie

A

Oplossen in water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom moeten vetten eerst worden geemulgeerd?

A

Omdat vetten niet in water oplosbaar zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden vetten geemulgeerd?

A

Door galzouten, die vanuit de lever via de galblaas in het duodenum komen, worden vetten in kleine druppeltjes verdeeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lipase

A

Afkomstig uit de pancreassap. Enzym dat triglyceriden in di- en monoglyceriden, glycerol en vrije vetzuren, splitst nadat ze in kleine druppeltjes worden verdeeld.

18
Q

Welke vetzuren kunnen rechtstreeks vanuit de darmwand worden geresorbeerd en via de poortader naar de lever worden vervoerd?

A

Korte- en middellange keten vetzuren, tot 12 koolstofatomen, en glycerol.

19
Q

Hoe kunnen het grootste gedeelte van de vetzuren, mono-, di- en triglyceriden de darmwand passeren?

A

Via simpele diffusie

20
Q

Chylomicronen

A

Triglyceriden gekoppeld aan eiwitten

21
Q

Hoe worden chylomicronen gevormd?

A

In de darmwand worden triglyceriden gevormd, die in de vorm van chylomicronen via de lymfen, de borstbuis en de vena subclavia (linker ondersteutelbeenader) naar de bloedbaan worden vervoerd.

22
Q

Wat doen chylomicronen (lipoproteïnen)?

A

Geven tijdens het circuleren in de bloedbaan triglyceriden af aan de weefsels die dat kunnen gebruiken als brandstof- of opslagbron.

23
Q

Andere lipoproteïnen, naast chylomicronen, in het bloed

A

VLDL, HDL en LDL

24
Q

Very Low Density Lipoprotein

A

Vervoerd voornamelijk triglyceriden die vanuit glucose in de lever zijn gevormd

25
Q

HDL en LDL

A

Houden zich voornamelijk bezig met de transport van de vetachtige stof cholestrol, die slechts voor een klein deel via de voeding in het lichaam terechtkomt en voor het grootste deel wordt aangemaakt in de lever.

26
Q

Chymus

A

Brokje zure maaginhoud

27
Q

Wat gebeurt er wanneer chymus in de dunne darm terechtkomt m.b.t. hormonen?

A

De stof prosecretine wat aanwezig is in het duodenum zet zich om in het hormoon secretine.

28
Q

Wat doet secretine?

A

Deze bereikt via het bloed de pancreas waarna de pancreas het pancreassap uitscheidt.

29
Q

Waaruit bestaat pancreassap?

A

Vooral natriumbicarbonaat, wat de zure maaginhoud neutraliseert

30
Q

Wat gebeurt er na de neutralisatie van de zure maaginhoud?

A

De chymus wordt getransporteerd van de maag naar de dunne darm

31
Q

Hoe heeft secretine invloed op het honger en verzadigingsgevoel?

A

Doordat secretine de maagzuursecretie remt en dus zorgt voor een gevoel van verzadiging

32
Q

Hormonen die een rol spelen bij honger en verzadiging

A

Secretine, pancreatisch polypeptide (PP), gastric inhibitory polypeptide (GIP), polypeptide YY (PYY), leptine, het incretine hormoon glucagon-like peptide (GLP-I), gherline en ook insuline.

33
Q

Leptine

A

Wordt afgegeven door het vetweefsel

34
Q

Waardoor worden hormonen afgegeven?

A

Leptine door het vetweefsel, overige door het spijsverteringsstelsel

35
Q

Ghreline

A

Stimuleert het hongergevoel

36
Q

Rol Cholesystokine (CCK) en andere hormone, m.u.v. ghreline

A

Remmen het hongergevoel

37
Q

Leptine

A

Wordt afgegeven door het vetweefsel en zorgt voor het handhaven van de energiebalans op lange termijn.

38
Q

Insuline

A

Wordt afgegeven door de alvleesklier en heeft op korte termijn invloed op de energiebalans

39
Q

Wat gebeurt er met iemand die ongevoelig is voor het signaal van leptine?

A

Hoe meer vetweefsel iemand heeft hoe meer leptine er geproduceerd wordt. Wanneer iemand niet gevoelig is voor leptine zal de vetmassa alleen maar toenemen omdat de verzadiging en daarmee de energieinname niet worden geremd. Er zijn aanwijzingen dat een genetisch defect in de aanmaak van leptine dan wel ongevoeligheid van de receptoren in de hersenen kunnen leiden tot (ernstig) overgewicht.

40
Q

Waarom is insuline direct van invloed op het honger- en verzadigingsgevoel?

A

Insuline wordt geproduceerd door de alvleesklier na het eten van een (koolhydraat bevattende) maaltijd. Het proces van gluconeogenese in de lever wordt hierdoor geremd. Dit is een signaal voor de hypothalamus dat het lichaam over genoeg brandstof beschikt. Echter langer na een maaltijd daalt o.i.v. insuline het bloedglucosegehalte. Zowel het bloedglucosegehalte als het insulinegehalte dalen en het remmende effect op de gluconeogenese verminderd. Dit is een signaal dat het lichaam over onvoldoende brandstof beschikt.

41
Q
A