Les 1. Structuur en opbouw van het menselijk lichaam Flashcards
Waaruit bestaan botten?
Beenmerg en cellen die botopbouw en -afbraak stimuleren of reguleren
Osteoblasten
Bot vormende cellen, maken nieuw bot aan
Osteoclasten
Bot afbrekende cellen, zorgen voor de afbraak van het bot
Verhouding in de botten van kinderen
Positief, zij hebben meer osteoblasten
Verhouding in de botten van ouderen
Negatief, zij hebben meer osteoclasten
Niet-beïnvloedbare factoren die botbalans bepalen
Genetische aanleg, hormonale ziekten, voorgeschreven gebruik van corticosteroïden, overgang
Wat is de invloed van oestrogeen op botten?
Oestrogeen heeft een remmende werking op osteoclasten en osteoblasten
Beinvloedbare factoren die de botbalans bepalen
Voeding, blootstelling aan zonlicht en botbelasting
Mineralen in botten
Onder andere calcium, magnesium en fosfor
Ostopenie
Voorloper op osteoporose waarbij de botdichtheid laag is t.o.v. de leeftijd, te beïnvloeden door leefstijlaanpassingen
Osteoporose
Lage botdichtheid leidend tot broze botten en grote kans op braak
Wanneer is er ongeveer sprake van peak bone mass?
Rond de 30 jaar
Botdichtheid T-score tussen +1 en -1
Prima
Botdichtheid T-score tussen de -1 en -2,5
Osteoponie (verminderde botmassa)
T-score vanaf -2,5
Osteoporose
Hiërarchische opbouw van het lichaam
Cellen - Weefsels - Organen - Orgaanstelsels
Cellen
De kleinste levende zelfstandige eenheden waaruit het lichaam is opgebouwd. Hierin vinden allerlei processen plaats.
Weefsels
Samenwerkende cellen met eenzelfde vorm en functie.
Soorten weefsels
Dekweefstel, steunweefsel, spierweefsel, zenuwweefsel
Orgaan
Opgebouwd uit verschillende weefsels die met elkaar samenwerken, waardoor het orgaan een functie kan verullen.
Orgaanstelsel
Groep samenwerkende organen. Bijv. spijsverteringsstelsel
Functie skelet
Stevigheid en bescherming belangrijkste organen
Welke onderdelen van het lichaam zorgen voor beweging?
Skeletspieren, gewrichten, gewrichtsbanden en pezen
Metabolisme (stofwisseling)
Het vermogen om bepaalde stoffen om te zetten in andere stoffen met als doel het verrichten van een of andere vorm van arbeid.
Twee afzonderlijke processen in het metabolisme
Katabolisme en anabolisme
Katabolisme
Het uiteenvallen van grote moleculen in kleinere moleculen
Anabolisme
Totaal van alle opbouwreacties
Grondstoffen voor anabolisme
Tussenproducten van het katabolisme
Groei
Volumevergroting van het lichaam, doordat in het lichaam zelf nieuwe bouwstenen worden gevormd
Voorbeelden van groei
Voortplanting, adaptatie, prikkelbaarheid, prikkelverwerking en beweging
Onderscheid in functies van het menselijk lichaam
Animale en vegetatieve functies
Animale functies
Stellen het lichaam in staat te reageren op plotselinge veranderingen
Vegetatieve functies
Maken groei, ontwikkeling en voortbestaan van het individu en de soort mogelijk. Opname van voedsel en zuurstof, celstofwisseling, uitscheiding, groei en voortplanting
Transport en regulatie in het lichaam
Zuurstof en voedsel worden opgenomen en via het bloedvatenstelsel naar de cellen getransporteerd. Vanuit de cellen worden afbraakproducten via het lymfevatstelse of rechtstreeks door het bloedvatstelsel naar de uitscheidingsorganen vervoerd. Deze zorgen er op hun beurt voor dat de afbraakproducten uit het lichaam worden verwijderd.
Functie zenuw- en hormoonstelsel
Reguleren. Integratie van de verrichtingen van de organen en de orgaanstelsels en doeltreffende en snelle wijze van reageren op de omgeving
Homeostase
Streven van het lichaam naar het constant houden van het inwendige milieu van het lichaam.
Vochtbalans
Opgenomen = verloren door urine, zweet, feces, uitademing
Uitwaseming
Vochtverlies door de huid, 300-400 mL per dag
Waarbij speelt water een belangrijke rol?
Bouwstof (cytoplasma: 75% water), oplosmiddel, transportmiddel, warmteregulatie door transpiratie
Elektrolytenbalans (mineraalbalans)
Positieve ionen (kationen) en negatief geladen ionen (anionen)
Functie van elektrolyten
Bouwstof, osmolariteit (evenwicht in het lichaam), bestanddelen van hormonen en enzymen, impulsbegeleiding, spiercontractie
pH
Zuurtegraad
Base
Stof die H+-ionen kan binden
Waterstofion H+
Kleinste en meest agressief van alle deeltjes
Zuur
Een stof die waterstofionen kan afstaan
Factoren die voorkomen dat de pH van het bloed, ondanks het vormen van koolzuur en melkzuur, te veel gaat veranderen
pH-buffers, ademhaling, urineproductie
pH-buffers
Stoffen die bij een verandering van de concentratie waterstofionen in het bloed de pH constant kunnen houden. Zij zijn opgebouwd uit moleculen, die zowel H+-ionen kunnen afgeven als opnemen. Wanneer het bloed te zuur dreigt te worden, fungeren zij als base. Wanneer de pH van het bloed dreigt te stijgen, geven zij juist H+-ionen af.
De belangrijkste buffers in het bloed
Fosfaat, bicarbonaat, plasma-eiwitten en hemoglobine
Hoe zorgt ademhaling voor pH regulatie?
Bij de uitademing wordt koolstofdioxide weer uit het bloed verwijderd.
Hoe zorgt de urineproductie voor pH regulatie?
Een overschot aan H+-ionen kan met de urine geloosd worden. De nieren zijn bovendien in staat om bij een acidose extra bicarbonaat te vormen en aan het bloed af te geven. Dit bicarbonaat bindt het overschot aan H+-ionen.
Basisstructuur celmembraan (plasmamembraam)
Dubbele laag fosfolipiden. Laag wateroplosbaar naar buiten en vetoplosbaar naar elkaar toe.
Hoe kunnen vetoplosbare stoffen, zoals vetoplosbare hormonen, door het celmembraan diffunderen?
Door specifieke carriers met een eiwitstructuur in het celmembraan, kunnen glucose, water en aminozuren door een kanaal of een pomp (actief membraantransport) naar binnen
Leefmilieu van de cel
Het waterige milieu rondom de lichaamscellen: het weefselvocht
Wat gebeurt er tijdens het inademen?
Zuurstofrijke lucht komt in de longen terecht
Hoe komt zuurstof in de bloedbaan terecht?
Via hele kleine bloedvaatjes in de longblaadjes (alveoli) via een proces genaamd diffusie
Waar gaat het zuurstofrijke bloed naartoe?
Het hart, en meer specifiek naar het linkerventrikel, het deel van het hart met de sterkste spierlaag
Wat gebeurt er als het linkerventrikel zich voldoende heeft gevuld?
Deze pompt zuurstofrijk bloed met kracht in de circulatie
Capillairen
De kleinste bloedvaatjes
Wat gebeurt er in de kleinste bloedvaatjes?
Door middel van diffusie uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide (CO2)
Wat is de verhouding zuurstof en CO2 in het bloed wat vanuit de capillairen weer terug gaat naar het hart?
Zuurstofarm en CO2 rijk
Wat gebeurt er met het bloed in de rechter ventrikel?
Het bloed wordt richting de longen gepompt waar CO2 via diffusie in de longblaasjes terechtkomt en het de longen verlaat via uitademing
De grote bloedsomloop
Het rondpompen van zuurstofrijk bloed in de circulatie
De kleine bloedsomloop
Het rondpompen van zuurstofarm bloed richting de longen
Wat gebeurt er met de bloedtoevoer bij een schikreactie?
Bloedtoevoer naar de organen die nodig zijn om te vluchten krijgen prioriteit en de organen die niet betrokken zijn bij een staat van paraatheid zullen minder voorzien worden van bloed.
Welke organen krijgen prioriteit voor de bloedtoevoer bij het vluchten?
Het hart, de longen en de skeletspieren
Welke organen zijn niet betrokken bij een staat van paraatheid?
Spijsverteringsorganen, het urinestelsel en het voortplantingsstelsel
Wat gebeurt er met de bloedtoevoer naar de hersenen bij een schikreactie?
Deze blijft constant.
Hoe zorgt het lichaam voor extra brandstof bij een schikreactie?
De afgifte van glucose door de lever wordt gestimuleerd
Welk deel van het zenuwstelsel wordt ingeschakeld bij een schikreactie?
Het orthosympathische deel van het autonome zenuwstelsel
Orthosympatische zenuwstelsel
Staat los van de wil van de mens. Niet controleerbaar.
Animale zenuwstelsel
Zorgt voor contact met de buitenwereld zoals het doorgeven van prikkels die mensen met de zintuigen waarnemen.
Indeling van het zenuwstelsel op basis van functie
Animaal en autonoom
Indeling autonome zenuwstelsel
In rust (parasympatisch) en ingeschakeld bij activiteit ((ortho)sympatisch)
Actief membraantransport
Ten koste van energie stoffen tegen de concentratie in vervoeren, van een lage naar een hoge concentratie
Waarom is het milieu in de cel constanter dan het weefselvocht?
Door de selectieve opname van voedingsstoffen
Bouwstenen van celmembranen
Fosfolipiden, eiwitten en cholesterol
Wat doet cholesterol in de cellen?
Geeft stevigheid aan het celmembraan
Uitstulpingen in het celmembraan
Microvilli (borstelzoom). Vergroten het oppervlakte en daardoor het resorberend vermogen van de cel.
Nucleus
De kern. Is omgegeven door het kernmembraan dat het kernplasma (nuocleoplasma) omsluit.
Kernmembraan structuur
Dubbelmembraan met poriën, waardoor direct contact mogelijk is tussen de kern en het cytoplasma.
Chromatine in het kernplasma
Bestaat uit eiwitten en DNA, fijnkollerige structuur, laat zich gemakkelijk kleuren. Uit de chromatine ontstaan chromosomen. De celkern is de drager van de genen.
De functie van de kern in de cel
Regulator. van de levensverrichtingen, d.w.z. stofwisseling in de organellen, bijv. eiwitsynthese en vetverbranding.
Wat bevindt zich in het kernplasma (protoplasma van de kern)?
Chromatine en een of meer kernlichaampjes (nulceoli)
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Gesloten netwerk van holten en kanalen, gelegen in het cytoplasma. ER met ribosomen zijn betrokken bij de eiwitsynthese. Glad ER speel teen rol in de synthese van vetten en steroiden in de cel en vormt een overgang naar het golgi-apparaat.
Golgi-apparaat (golgi-complex)
Is opgebouwd uit een groot aantal door membranen omgeven holten. Staat enerzijds i verbindeng met het ER en anderzijds met het celmembraan. In de blaasjes worden producten, mn eiwitten, die zijn gemaakt op het ER bewerkt voor hun functie binnen de cel en buiten de cel, bijv enzymen.