Les 3. Hoe het lichaam voeding omzet in energie Flashcards
Kleinste eenheden van vetten
Mono- en diglyceriden, vetzuren en glycerol
Kleinste eenheden van suikers
Monosacchariden
Kleinste eenheden van eiwitten
Aminozuren
Hoe worden de meeste stoffen opgenomen?
Via de poortader naar de lever
Wat doet de lever met voedingsstoffen?
De lever kan sommige stoffen nog omvormen tot een bruikbare variant. De lever distribueert vervolgens de stoffen naar de plaatsen/cellen in het lichaam waar ze nodig zijn.
Wat gebeurt er met een aanzienlijk deel van de vetzuren en di- en monosacchariden?
Zij komen in een andere route in de bloedbaan terecht. Nadat ze de darmwand zijn gepasseerd worden ze weer terug gevormd tot triglyceriden en als chylomicronen via de lymfe naar de bloedbaan getransporteerd
Chylomicronen
Triglyceriden gebonden aan eiwit
Waar start vetverting?
Een heel klein beetje in de mond en in de maag
Waar wordt het grootste gedeelte van het vet verteerd?
In het duodenum en van de dunne darm.
Wat gebeurt er in de duodenum bij de vetvertering?
Daar komt de galbuis uit. Gal is nodig om de vetten te kunnen emulgeren (oplosbaar maken in water). Na de emulgatie zijn ze toegankelijk voor het pancreassap wat door de alvleesklier in het duodenum wordt afgegeven. Het pancreassap bevat lipase.
Waar wordt gal aangemaakt en opgeslagen?
Gal wordt aangemaakt in de lever en opgeslagen in de galblaas.
Wanneer geeft de galblaas gal af?
Wanneer het eten vetten bevat
Lipase
Enzym die vetten kan splitsen in glycerol, di- en monoglyceriden en vetzuren.
Metabolisme of stofwisseling
Het totaal van de chemische reacties die voor de omzettingen zorgen
Anabolisme
Opbouwstofwisseling, energie en sommige tussenproducten worden gebruikt voor het anabolisme; bijv opbouw van lichaamseiwitten.
Katabolisme
Afbouwstofwisseling, energie wordt vrijgemaakt, bijv. bij verbranding van glucose tot koolstofdioxide en water tbv bijv hersen- en spieractiviteit (impulsvorming en impulsgeleiding)
Wat doen spijsverteringsenzymen?
Ze splitsen moleculen waaruit de brandstoffen uit ons voedsel zijn opgebouwd in kleinere moleculen. Koolhydraten -> monosacchariden, eiwitten -> aminozuren, vetten -> vetzuren en glycerol.
Wanneer vindt de uiteindelijke verbranding plaats?
Na transport via bloed en lymfe worden de tussenproducten in de cel opgenomen.
Waarom leveren de verbranding van koolhydraten de minste energie?
Omdat in koolhydraten al verbindingen met zuurstof voorkomen
Wat is de energetische waarde van eiwit?
In de verbranding van eiwit moet het lichaam zelf ook energie investeren. Hoewel in eiwitten minder zuurstofbindingen voorkomen dan in koolhydraten, levert de verbranding van eiwitten ongeveer hetzelfde op als koolhydraten (17 kJ)
Welke macronutriënten heeft de hoogste energetische waarde?
Vetten, 38 kJ=9 kcal.
Waarom is het zinvol dat ons lichaam de overtollige energie hoofdzakelijk opslaat in de vorm van vet?
Omdat vet de grootste energie-inhoud heeft. We zouden nog zwaarder worden wanneer de opslag zou plaatsvinden in de vorm van koolhydraten of eiwitten, voornamelijk omdat deze stoffen ook nog eens hun eigen gewicht aan water binden.
Enzymen of biokatalysatoren.
Versnellen een chemische reactie en komen onveranderd uit de reactie. Daarom kan een klein beetje katalysator grote hoeveelheden stof doen omzetten.
Bijzondere kenmerken van enzymen, naast de algemene eigenschappen
Enzymen zijn altijd eiwitten (co-enzym niet-eiwit); zijn specifiek (één bepaalde reactie); activiteit is afhankelijk van temperatuur (hoge temp meer actie); activiteit is afhankelijk van de pH
Substraat
Stof die wordt omgezet door een enzym
Active site, actief centrum
De bindingsplaats op het enzym
Enzymsubstraatcomplex
Ontstaat na binding van het substraat aan het actieve centrum, waarna het substraat wordt omgezet en het enzym onveranderd tevoorschijn komt.
pH monhdolte
7
pH van het bloed
Vrij constant; gem 7,4 (7,35-7,45). Enzymen in het bloed zijn alleen werkzaam bij deze pH.
pH maag
2, door maagzuur
pH darminhoud
7-8, door neutraliserende werking natriumbicarbonaat uit pancreassap
Nucleïnezuren (DNA, RNA)
Macromoleculen die ook verteerd moeten worden tot bouwstenen, nucleotiden, om door de dunne darm opgenomen te worden in het bloed. Enzymen; nucleasen.
Wat ontstaat uit de afbraak van purinen en waarvoor is het nodig?
Uit de afbraak van nucleinezuren ontstaan oa purinederivaten. Uit de afbraak van purinen ontstaat urinezuur dat wordt uitgescheiden met de urine.
Belangrijkste bouwstoffen voor het menselijk lichaam
Water, mineralen en eiwitten. Bouwstoffen zijn vooral belangrijk voor de groei.
Waarvoor dienen bouwstoffen?
Groei en synthese van nieuwe cellen ter vervanging van afgestorven cellen.
Waarmee is rekening gehouden met het tot stand komen van de ADH van energieleveranciers?
Ziekte door tekorten te voorkomen en de stofwisseling optimaal te laten verlopen. Benutting van de aangeboden voedingsstoffen door het lichaam, de aanleg van reserves en verliezen met urine, ontlasting en transpiratievocht.
Indeling koolhydraten
Mono-, di- en polysachariden.
Molecuulformule monosachariden
C6H12O6
Waarom worden monosachariden snelle suikers genoemd?
Omdat ze de enige suikers zijn die direct uit het spijsverteringskanaal kunnen worden opgenomen in het bloed.
Formule van disachariden
C12O22O11, ontstaan uit de samenvoeging van twee monosachardien onder afsplitsing van een molecuul water
Molecuulformule polysachariden
(C6H10O5)n(=aantal glucosemoleculen). Bestaan uit moleculen die zijn opgebouwd uit een zeer groot aantal eenheden glucose.
Mucopolysachariden
Verbindingen bestaande uit een eiwit, een uronzuur en een koolhydraat
Waarom zijn eiwitten de belangrijkste stikstofbron voor de mens?
Eiwitten of proteinen zijn molecullen die zijn opgebouwd uit een groot aantal aminozuren. Aminozuren bevatten de aminogroep (-NH2)
Peptidebinding
Chemische binding tussen aminozuren
Essentiele aminozuren
10 voor de mens, 8 voor volwassenen. Aminozuren die de mens zelf niet kan maken uit de overige aminozuren. Fenylal-, isoleuc-, lys-, methion-, threonine, tryptofaan, valine, cysteine (prematuur), histidine (zuigelingen)
Niet-essentiele aminozuren
Zij kunnen naar behoefte door het lichaam worden gemaakt door de aminogroep over te brengen van het ene molecuul naar het andere door de enzymen transaminasen.
Eiwitvertering
Splitsing begint in de maag. Zoutzuur ontvouwt de opgerolde polypeptideketens, zodat het enzym pepsine deze op specifieke plaatsen in kortere ketens kan knippen. In de dunne darm worden daarna proteinasen uit het pancreas toegevoegd. Ieder van deze enzymen knipt op andere plaatsen in de polypeptideketens. Deze losse aminozuren worden opgenomen in het bloed.
Waar gebruikt het lichaam aminozuren voor?
Tbv het maken van lichaamseiwitten. Overschot dient als energiebron. Ook aminozuren worden verbrand tot koolstofdioxide en water. De aminogroepen van de overtollige aminozuren kunnen echter niet worden verbrand, zij worden in de lever omgezet in ureum en door de nieren uitgescheiden.
Lipiden
Niet-wateroplosbare verbindingen in ons lichaam. Triglyceriden, fosfolipiden en sterolen.
Vetten en oliën in ons voedsel
Triglyceriden; één molecuul glycerol en drie moleculen vetzuur.
Onverzadigde vetzuren
Op één (enk) of meer plaasen in het vetzuurmolecuul een dubbele binding voor tussen twee naast elkaar liggende koolstofatomen.
Functie van triglyceriden in ons lichaam
Brandstof, reserve-energiebron, warmte-isolerende functie, oplosmiddel voor o.a. vitamines A, D, K
Bruin vet
Tussen de schouderbladen en rondom de nieren. Goed doorbloed, kan snel als brandstof gebruikt worden; niet eerst in ATP, maar uitsluitend in warmte.
Waarom moeten vetten eerst geëmulgeerd worden?
Aangezien de troglyceriden niet mengen met de waterige darminhoud, moeten ze eerst in fijne druppeltjes worden verdeeld. Wordt bereikt door galzouten die door de levercellen worden gemaakt en via de galafvoer in de darm komen.
Wat doet lipase met geëmulgeerde vetdruppeltjes?
Gesplitst in di- en monoglyceriden, glycerol en vetzuren.
Hoe worden di- en monoglyceriden, glycerol en vetzuren opgenomen?
Deze stoffen worden geresorbeerd. De wateroplosbare vetzuren en glycerol komen rechtstreeks via de vena portae in de circulatie. De niet-wateroplosbare vetzuren en di- en monoglyceriden (overgrote deel) worden na fagocytose in de darmepitheekcellen weer gerecombineerd tot triglyceriden en worden als chylomicronen via de lumfe en de ductus thoracicus en de linker vena subclavia vervoerd naar de bloedbaan. Bij hun circulatie door de bloedsomloop geven de chylomicronen triglyceriden af aan de weefsels voor gebruik als brandstof of voor opslag.
very-low-density-lipoprotein (VLDL)
Bevatten relatief minder vet en meer eiwit en vervoeren vooral het in de lever uit glucose gesynthetiseerde triglyceride
Vrije vetzuren
Een gedeelte van de in de darm gevormde en opgenomen vetzuren blijft als zodanig in het bloed circuleren zonder te recombineren met glycerol tot triglyceriden. Deze circulerende losse vetzuren worden gebonden aan een detergens, het plasmaeiwit albumine.
Low-density-lipoproteinen
Zorgen voor het transport van cholesterol van de lever naar de weefsels. Bindt zich aan cholesterol.
High density lipoprotein
Bevatten een hoog gehalte aan eiwit en worden in de lever gemaakt. Maken vettansport mogelijk in de waterige omgeving van de bloedsomloop. Nemen cholesterol uit allerlei complexen (waaronder LDL’s) op. Ze kunnen gemakkelijk het endotheel passeren. HDL brengt het overtollige cholesterol naar de lever. Hier wordt het omgezet in galzout en met de gal afgevoerd naar de darm.
Fosfolipiden
Bevatten in ieder molecuul niet alleen glycerol en vetzuren, maar ook nog fosfaat en een stikstofhoudende verbinding. Deze geven het molecuul een lading. Fungeert als een vetachtige scheiding tussen het intra- en extracellulaire milieu.
Sterolen
Vormen een groep van stoffen waarvan de moleculen zijn afgeleid van cholesterol. Galzouten, geslachtshormonen en de bijniershormonen. Al deze stoffen worden gesynthetiseerd uit cholesterol.
Functie cholesterol
Bouwsteen van celmembranen
Endogene cholesterolsynthese
Door het lichaam zelf aangemaakt. In de lever en de darm.
Exogene aanvoer van cholesterol
Door de voeding opgenomen
Wat gebeurt er met cholesterol in de bloedvatwand? (Verband tussen plasmacholesterol en atherosclerose)
Cholesterol is een bouwsteen van het celmembraan en kan gemakkelijk worden afgezet aan de intima van de bloedvatwand. In een later stadium komen hier ook vezelachtige stoffen bij en uiteindelijk verkalkt het geel en is er een atherosclerotische plaque gevormd. Ook ontstekingsmechanismen spelen hierbij een rol.
Hoe kan atherosclerose worden voorkomen?
Verlaging in de hoeveelheid voedingsvet in het algemeen en een verschuiving in de richting van onverzadigde vetzuren (zoals linolzuur).
Functies van water
Bouwstof, oplosmiddel, transportmiddel en warmteregelaar.
Mineralen (elektrolyten)
Een groep van anorganische stoffen met als belangrijkste elementen: natrium, kalium, chloor, calcium, fosfor, ijzer, magensium en zwavel
Natrium en chloride
Natrium: Komt vooral extracellulair voor. Draagt bij aan het handhaven van de kristalloïdosmotisch evenwicht tussen intra- en extracellulair vocht. Komt meestal voor in combinatie met chloride (NaCl)
Voeding: Keukenzout, melk, vlees en groenten.
Kalium
Komt vooral intracellulair voor. Draagt bij aan het handhaven van de kristalloïdosmotisch evenwicht tussen intra- en extracellulair vocht.
Voeding: Melk, vlees en groenten.
Belangrijke bronnen van calcium
Melk en -producten (75%), groenten, graanproducten en peulvruchten.
Hoe zorgt NaCl voor een verhoging van de bloedruk?
Elke 6g NaCl houdt 1 liter wast in het bloed. Als gevolg van de zoutconsumptie stijgt de bloeddruk en dit leidt op zijn beurt tot een verhoging van de diurese, waarmee het zout weer wordt uitgescheiden. Wanneer dit onvoldoende functioneert kan een teveel aan NaCl in de voeding leiden tot hypertensie.
Hyponatriëmie (te lage natriumspiegel)
Oorzaken; Langdurig of ernstig diarree en braken. Gebruik diuretica, nefritis en aldesterongebrek (ziekte van Addison). Sterkte transpiratie, veel water, waterretentie.
Symptomen: Verwardheid, epileptische aanvallen en coma.
Hypernatriëmtie (te hoge natriumspiegel)
Oorzaken: waterverlies door overmatig zweten of door verlies via de nier en osmotische diurese by hyperglykemie. Ook bij acidoses.
Symptomen: sufheid en algemene zwakte tot insulten en coma.
Hypokaliëmie (te lage kaliumspiegel van het bloed)
Oorzaken: kaliumverlies via de darm of de nieren bij diarree en laxantiamisbruik 9darmsap bevat veel kalium), gebruik thiazide-diuretica, hyperaldosteronisme en door overmatig gebruik van drop (ghlycyrrhetinezuur heeft een mineralocorticoïde werking). Kan ook onstaan door een instroom in de cal van K+-ionen in ruil voor een uitstroom van H+-ionen bij een alkalose of bij toediening van insuline, waarbij naast glucose ook kalium zich naar intracellulair verplaatst.
Symptomen: Spierzwakte, spierpijn en krampen. Paralyse.
Hyperkaliëmie
Kan een gevolg zijn van niersufficientie, gebruik van geneesmiddelen of bij de ziekte van Addison. Uitstroom K+-ionen bij hemolyse bij een matabole acidose en bij hyperglykemie en insulinetekort.
Symptomen: spierzwakte. Hartritmestoornissen en hartstilstand.
Waar ligt calcium in het lichaam vast?
99% in het skelet en gebit. Verder zijn calciumionen van belang bij de impulsoverdracht in synapsen en bij de impulsgeleiding langs de zenuwbaen, de (hart)spiercontractie, de bloedstolling en spelen zij een rol als cofactor bij veel enzymreacties. Mogelijk beschermen calciumionen, door binding aan galzuren en vetzuren, tegen coloncarcinoom.
Hoe wordt de concentratie van calciumionen zoveel mogelijk constant gehouden?
Door onder andere parathormoon en vitamine D, waarbij het skelet een rol als calciumvoorraad vervult.