Leereenheid 2 Open Universiteit Flashcards

1
Q

In welke zin is de verhouding tussen de EU en het EVRM ongemakkelijk?

A

In artikel 6 (2) VEU is vastgelegd dat de EU zal toetreden tot het EVRM.

Het toetreden van de EU tot het EVRM is voor het HvJ ongemakkelijk, omdat zijn uitspraken en interpretaties van de grondrechten kunnen worden gecorrigeerd door het Hof in Straatsburg.

In een Advies (2/13) uit 2014 heeft het HvJ aangegeven dat tussen de lidstaten en het EVRM opgestelde toetredingsvoorwaarden tot het EVRM strijdig zijn met de autonomie van het EU-recht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe moet de zinsnede De bepalingen van dit Handvest zijn gericht tot de lidstaten, uitsluitend wanneer ze het recht van de Unie ten uitvoer brengen. van artikel 51 van het Handvest worden gelezen?

A

De werkingssfeer van de Verdragen is ruimer dan de bevoegdhedensfeer van de Unie, wat betekent dat het Hof ook nationale maatregelen kan toetsen aan het Unierecht, waaronder het Handvest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biedt het Handvest ook grondrechtenbescherming voor particulieren? Noem een voorbeeld.

A

Ja, burgers kunnen ook een beroep doen op het Handvest om de rechtmatigheid van handelingen van andere particulieren te betwisten. Een voorbeeld hiervan is de zaak Cresco Investigation.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de functies van het Handvest?

A

1) Oriëntatiepunt voor wetgever
2) Toetsteen voor secundair recht
3) ‘interpretatieleidraad’ van het Unierecht
4) Politieke functie: à) nieuwe lidstaten: grondrechten vormen toetredingsvoorwaarden (art. 49 VEU) en b) huidige lidstaten: schorsingsmogelijkheden (art. 7 VEU).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Noem drie situaties waarbij grondrechten zijn ingeroepen.

A

1) Schmidberger (zaak C-112/00): vrij verkeer van goederen vs. vrijheid van meningsuiting op grond van Oostenrijkse grondwet en het EVRM;
2) Kadi (gevoegde zaken C-402/05 en C-415/05): Uniebesluit vs. grondrechten (hoor- en beroepsrecht);
3) Mangold en Kücükdeveci (C-144/04 en C-555/07): bepaling nationaal recht vs. algemeen beginsel van Unierecht (verbod van leeftijdsdiscriminatie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tegen wie kunnen de grondrechten uit het Handvest worden ingeroepen?

A

1) Tegen handelingen van Unie-instellingen, -organen en -instanties (art. 51 Handvest);
2) Tegen handelingen van lidstaten wanneer deze het Unierecht ten uitvoer brengen en deze binnen de werkingssfeer van het Unierecht komen (art. 51 Handvest en toelichting art. 51(1) Handvest);
3) Tegen handelingen van particulieren, daar waar het dwingende en onvoorwaardelijke EU-Handvest-bepalingen betreft (zaak C-414/16, Egenberger en gevoegde zaken C-569/16 en C-570/16, Bauer en zaak C-193/17, Cresco Investigation.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat houdt het subsidiariteitsbeginsel in?

A

Het subsidiariteitsbeginsel, neergelegd in artikel 5, lid 3, VEU, houdt in dat wanneer sprake is van een niet-exclusieve bevoegdheid van de EU, de EU alleen optreedt als de lidstaten een beoogd resultaat onvoldoende kunnen bereiken en de EU dit beter kan bereiken. Hieruit blijkt dat dit vooral een politiek/subjectief beginsel is dat moeilijk juridisch getoetst kan worden. Het uitoefenen van de bevoegdheden vindt zo dicht mogelijk bij de burger plaats.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke rol spelen nationale parlementen bij het subsidiariteitsbeginsel?

A

Volgens het Protocol bij de Verdragen hebben ook nationale parlementen het recht om Europese wetgeving te beoordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de rol van het Hof ten aanzien van het subsidiariteitsbeginsel?

A

Enerzijds is het Hof terughoudend om Europese wetgeving te toetsen op naleving van het subsidiariteitsbeginsel. Anderzijds vormt het protocol de grondslag voor het Hof om een meer inhoudelijk oordeel te geven over subsidiariteitsschendingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat houdt het evenredigheidsbeginsel in?

A

Het evenredigheidsbeginsel is vastgelegd in artikel 5(4) VEU en verplicht de wetgever te onderzoeken of de voorgestelde maatregel überhaupt geschikt is om het beoogde doel te bereiken en of deze maatregel noodzakelijk is. Hierbij wordt ook gekeken naar de vorm van EU-optreden (bv richtlijn of verordening).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat houdt de term ‘Beter wetgeven’ in?

A

De beginselen van evenredigheid, subsidiariteit en bevoegdheidstoedeling komen hierin tot uitdrukking, waarbij effectbeoordelingen, wetgevingsevaluatie en raadpleging van publiek en belanghebbenden centraal staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke twee wetgevingsprocedures zijn er?

A
  1. De gewone wetgevingsprocedure (art. 289 VWEU).
  2. De bijzondere wetgevingsprocedures.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarin verschillen bijzondere wetgevingsprocedures van gewone wetgevingsprocedures?

A

Bijzondere procedures zien op de (verminderde) rol van het EP en de besluitvormingsmethode binnen de Raad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt de gewone wetgevingsprocedure in? En benoem de stappen.

A

De EC heeft het exclusieve initiatiefrecht en doet een wetsvoorstel aan de Raad en het Parlement, die via het recht van amendement wijzigen kunnen voorstellen, en uiteindelijk samen wetgeving aannemen (art. 289, lid 1 jo. art. 294 VWEU).

Eerste lezing:
a. EC doet voorstel aan EP en Raad;
b. EP stuurt haar standpunt aan Raad;
c. Raad stuurt ‘standpunt in eerste lezing’.

Tweede lezing:
a. EP oordeelt over standpunt Raad;
b. Overname standpunt, verwerping standpunt of amendement.

Bemiddelingscomité: gelijk aantal vertegenwoordigers van de Raad en het EP die onderhandelen en binnen zes weken overeenstemming proberen te bereiken.

Daarna derde lezing: goedkeuring door EP en de Raad over de ontwerptekst van het bemiddelingscomité.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een triloog?

A

Dit zijn informele overleggen tussen delegaties van de Europese Commissie, het Parlement en de Raad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wie speelt welke rol bij de begroting?

A
  1. Raad en EP stellen de begroting voor het komende jaar vast.
  2. EC voert de begroting uit.
  3. EP voert toezicht uit op EC via de verlening van kwijting.
  4. Rekenkamer houdt financieel toezicht.
17
Q

Welke twee besluitvormingscycli heeft de begroting?

A

Een jaarlijkse en een meerjarencycli.

18
Q

Wat zijn eigen middelenbesluiten?

A

Dit zijn besluiten waarin wordt vastgelegd hoe hoog de contributies zijn en hoe deze worden verdeeld. Dit wordt bepaald in de Europese Raad en voor 6 à 7 jaar.

19
Q

Wat zijn interinstitutionele akkoorden?

A

Dit zijn complexe werkafspraken gesloten tussen de EC, de Raad en het EP over hun onderlinge verhouding en rolverdeling (artikel 295 VWEU).

20
Q

Hoe komt de jaarlijkse begroting tot stand?

A

De EC legt de ontwerpbegroting voor aan het EP en de Raad. De rest van de procedure vertoont grote gelijkenis met de gewone wetgevingsprocedure.

21
Q

Wat zijn de kenmerken van een richtlijn?

A

Definitie is te vinden in artikel 288, 3de alinea VWEU.
Kenmerken:
a. Richtlijnen verbinden lidstaten.
b. Richtlijnen moeten eerst worden omgezet in nationale wet- en regelgeving.
c. Richtlijn is bindend voor het resultaat. Vorm en middelen zijn vrij. In beginsel meer beleidsruimte.

22
Q

Wat betekent het acquis communautaire?

A

Dit zijn de gemeenschappelijke verworvenheden, bestaande uit de hele verzameling van Europese verdragen, geldende secundaire en tertiaire rechtshandelingen, relevante rechtspraak en het bijbehorende ongeschreven recht, die de lidstaten en instellingen van de EU in de loop der tijd hebben voortgebracht. Deze verworvenheden vormen het fundament voor verdere integratie en de basis waaraan staten, die lid van de EU willen worden, moeten voldoen.

23
Q

Wat houdt het attributiebeginsel in?

A

Het beginsel van beperkte bevoegdheidstoedeling op grond waarvan de Unie alleen de bevoegdheden heeft om bindende besluiten te nemen voor zover deze haar bij verdrag zijn overgedragen (art. 5, leden 1 en 2 VEU).

24
Q

Wat is het bemiddelingscomité?

A

Het comité, bestaande uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van de Raad en het Europees Parlement, dat in de tweede lezing van de gewone wetgevingsprocedure wordt ingeroepen wanneer het Europees Parlement het standpunt van de Raad amendeert op een wijze die voor de Raad niet (volledig) aanvaardbaar is.

25
Q

Wat betekent de blokkerende minderheid?

A

Dit is het aantal stemmen dat bij stemming met gekwalificeerde meerderheid nodig is om een besluit te voorkomen (ten minste vier lidstaten - artikel 16, lid 4 VEU jo. artikel 238, lid 3 VWEU).

26
Q

Wat is de bijzondere wetgevingsprocedure?

A

De wetgevingsprocedure in specifieke gevallen bestaande uit de vaststelling van een verordening, richtlijn of besluit door het Europees Parlement met deelname van de Raad, of door de Raad met deelname van het Europees Parlement (artikel 289 lid 2 VWEU).

27
Q

Wat betekent de gekwalificeerde meerderheid?

A

Stemming in de Raad bij verzwaarde meerderheid; normalerwijze 55% van de raadsleden - met een minimum van 15 - die samen 65% van de totale EU-bevolking vertegenwoordigen (art. 16, lid 4 VEU jo. artikel 238, lid 3 VWEU).

28
Q

Wat zijn ‘in-between’ rechtsbronnen?

A

Dit zijn de rechtsbronnen waarvan de plaats die zij innemen in de juridische rangorde ten opzichte van andere rechtsbronnen niet eenduidig is vast te stellen. Het betreft:
- het ingeschreven recht en de algemene rechtsbeginselen (als toetsingskader voor het secundaire recht en bij uitleg van het primaire recht)
- de rechtspraak en het (inter)nationale recht (als instrument bij de rechtsontwikkeling)
- het ‘acquis communautaire’ (als fundament voor verdere Europese integratie)

29
Q

Wat is het legaliteitsbeginsel?

A

De gebondenheid van de uitoefening van overheidsbevoegdheden aan een rechtsgrondslag (specifieke bepaling) in de wet of het verdrag, ook wel het rechtsbasisvereiste.

30
Q

Wat wordt verstaan onder primair recht?

A

De oprichtingsverdragen, de verdragen waarbij de oprichtingsverdragen zijn aangevuld/gewijzigd, de toetredingsverdrag en en het Handvest van de grondrechten van de EU.

31
Q

Wie is de primaire wetgever?

A

Dit zijn de lidstaten van de EU.

32
Q

Wat wordt verstaan onder rechtsbronnen?

A

Alle bronnen van waaruit het (geldende) recht kan worden gekend. Voor het Unierecht is dit het primaire, secundaire, tertiaire en “in-between’ recht.

33
Q

Wat is secundair recht?

A

Het van het primaire afgeleide recht dat (tegenwoordig) bestaat uit verordeningen, richtlijnen en besluiten.

34
Q

Wat is soft law?

A

Het tertiaire recht bestaande uit beleidsinstrumenten die in de EU worden gebruikt. Ook wel aangeduid met het begrip ‘zachte regelgeving’. Dit recht is juridisch niet verbindend, maar heeft vaak wel indirect juridisch effect.