Leereenheid 1 Open Universiteit Flashcards

1
Q

Wat was de kern in het streven naar een Europese Unie?

A

Gestreefd werd naar een politieke en economische integratie waarbij het voorstel van Davignon een aanzet was om te komen tot een politieke integratie dat de basis vormde voor de Europese Politieke Samenwerking (EPS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke ontwikkelingen hebben zich eind jaren ‘70 voorgedaan in het kader van het streven naar een Europese Unie?

A

In het streven naar een Europese Unie werden eind jaren ‘70 het Europees Monetair Fonds (vaste wisselkoersen) en het Europees Fonds voor Monetaire Samenwerking (verlening kredieten aan lidstaten) opgericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke rol speelde de Europese Akte in het streven naar een Europese Unie?

A

De Europese Akte komt voort uit het Spinelli-voorstel dat:
1. Het ontwerpverdrag is tot oprichting van de Europese Unie;
2. Een hervorming van de samenwerking is door wijziging van het EEG-Verdrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de betekenis van het burgerschap van de Unie?

A

Unieburgerschap officieel ingesteld bij het Verdrag van Maastricht (1992) in artikel 20 VWEU en is een extra status voor de eigen onderdanen van de Unie.

Het Europese burgerschap is ingesteld om de politieke aard van de Gemeenschap te bevestigen.

Unieburgerschap is de primaire hoedanigheid van de onderdanen van de lidstaten (Hof van Justitie; Grzelczyk).

Lidstaten kunnen de nationaliteit intrekken of toekennen op grond van internationaal recht en met inachtneming van het gemeenschapsrecht. Zaak Rottmann illustreert dat het EU-burgerschap eigen rechten en plichten creëert, waarbij het evenredigheidsbeginsel een belangrijke rol speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Democratie

A

Democratie is een bestuursvorm waarin het volk macht kan uitoefenen, door regelmatige verkiezingen en gekozen vertegenwoordiging in een parlement dat verantwoording aan de bevolking verschuldigd is (representatieve vertegenwoordiging) (artikel 10 VEU). Het gaat naast de verkiezingen ook om een regelmatige machtswisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Derde landen

A

Dit zijn landen buiten de EU.

Door ondertekening van het Verdrag van Schengen in 1985, ontstond er de Schengenzone tussen Nederland, België, Luxemburg, Duitsland en Frankrijk. Inmiddels zijn de meeste EU-landen hierbij aangesloten. Binnen de Schengenzone is het mogelijk om vrij te reizen voor de inwoners.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Exclusieve bevoegdheid van de EU

A

Dit betekent dat alleen de EU mag handelen en niet langer de afzonderlijke lidstaten. Dit is bijvoorbeeld het geval bij handelsbeleid.

De EU onderhandelt en de Raad sluit overeenkomsten.

De exclusieve bevoegdheid is neergelegd in artikel 3 VWEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke vormen van soevereiniteit zijn er en leg deze uit.

A

Interne soevereiniteit: aanspraak van een machtsgezag op het gezag binnen een territorium en over de bevolking, gevolgd door het succes van die aanspraak.

Externe soevereiniteit: lid van de statengemeenschap, geen inmenging door andere staten en erkenning door andere lidstaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gedeelde bevoegdheid

A

Er is sprake van gedeelde bevoegdheden wanneer de EU en de lidstaten samen bevoegdheden delen. Dit is een vorm van gedeeld bestuur (artikel 4 VWEU).
Deze bevoegdheden kunnen exclusief worden wanneer de EU een besluit neemt en dit zich niet langer verenigt met het afzonderlijk optreden van lidstaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gemeenschappelijke markt/interne markt

A

Dit is een markt - in economisch opzicht - van vrij verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. In 1986 werden de grenscontroles aan de binnengrenzen opgeheven en werd voortaan gesproken over een interne markt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Interinstitutionele akkoorden

A

Dit zijn complexe werkafspraken tussen de EC, het EP en de Raad over hun onderlinge verhouding en rolverdeling (artikel 295 VWEU).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rechtsgemeenschap

A

Een gemeenschap waarin de verhoudingen tussen het gezag en hen die daaraan zijn onderworpen in sterke mate door het recht wordt beheerst, in openheid, en niet door macht en beslotenheid, zoals in internationale verhoudingen en organisaties gebruikelijk is.
De waarden van de EU als rechtsgemeenschap zijn terug te vinden in artikel 2 VEU.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Rule of law/rechtsstatelijkheid

A

Dit is een staat met overheidsgezag dat gekenmerkt wordt door het legaliteitsbeginsel, waarbij de grondrechten en andere fundamentele vrijheden worden gerespecteerd, inclusief de toegang tot een onafhankelijke rechter en waarbij de rechterlijke macht onafhankelijk is van de andere machten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Trias politica

A

Dit is een stelsel van een wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

Sinds het Verdrag van Lissabon is er een duidelijk onderscheid tussen de drie machten.

De wetgevende macht wordt gevormd door de Raad en het EP (artikel 14(1) VEU en artikel 16(1), op initiatief van de EC (artikel 17(1 en 2).

De rechterlijke macht is het Hof van Justitie (artikel 19(1) VEU).

De uitvoerende macht is de Europese Raad (artikel 15(1) VEU), samen met de EC (artikel 17(1) VEU) en de Raad (artikel 16(1) VEU)). Ook de ECB speelt hierin een rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke manier komt een verdrag tot stand?

A
  • Doorgaans komen verdragen tot stand in een onderhandelingsproces.
  • Onderhandelingen worden gevoerd door daartoe gemachtigde personen.
  • Het verdrag wordt gesloten als de onderhandelaars het eens zijn over de inhoud. Daarmee staat de verdragsinhoud vast.
  • Vastlegging van de inhoud gebeurt via ondertekening of parafering (met name als het verdrag bepaalt dat het door ondertekening in werking treedt).
  • Normaliter treedt het verdrag in werking nadat de interne, door de eigen staat voorgeschreven, procedure is doorlopen.
  • Na deze procedure wordt het verdrag bekrachtigd/geratificeerd al dan niet onder voorbehouden.
  • De inwerkingtreding is bij verdrag geregeld.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het verschil tussen intergouvermentele samenwerking en supranationale samenwerking?

A

Bij intergouvermentele samenwerking werken staten met elkaar samen, maar worden ze niet tegen hun wil gebonden aan besluiten die in het kader van deze samenwerking worden genomen.

Bij supranationale samenwerking kunnen staten wel worden gebonden aan besluiten, ook al is dit tegen hun wil.
De eigen soevereiniteit wordt gedeeld of overgedragen aan de gezamenlijk ingestelde organisatie.
Besluiten worden op basis van (eventueel gekwalificeerde) meerderheid genomen, waarbij een veto ontbreekt.
Het internationale orgaan krijgt dan ook bevoegdheden overgedragen en heeft dan een zekere autonomie.

17
Q

Wat is het idee achter de Benelux en wanneer is deze ontstaan?

A
  • Samenwerking om een economische unie tot stand te brengen, waarbij er geen binnengrenzen waren voor het economisch verkeer en personen.

Chronologisch overzicht:
De wens om te komen tot een nauwere samenwerking dateert uit de Tweede Wereldoorlog.
1943: ondertekening monetaire overeenkomst om het betalingsverkeer te regelen en de economische betrekkingen te verstevigen.
1944: douaneovereenkomst voor één tariefgemeenschap.
1948: realisatie douanegemeenschap.
1953: protocol over de handelspolitiek.
1954: akkoord over vrij verkeer van kapitaal.
3 februari 1958: Benelux Verdrag
1 november 1960: inwerkingtreding Benelux Verdrag.
17 juni 2008: herziening Benelux Verdrag (naast verdere ontwikkeling economische unie ook duurzame ontwikkeling en samenwerking op het terrein van justitie en binnenlandse zaken.

18
Q

Wat is de Europese Commissie?

A

Kenmerken:
1. Dagelijks bestuur EU.
2. Een commissaris per lidstaat met een eigen beleidsterrein.
3. Verschillende Directoraten-Generaal.
4. Initiatiefrecht en bemiddeling tussen twee wetgevingskamers (EP en Raad).
5. Takenpakket (artikel 17 (1) VEU).
6. Maakt deel uit van de uitvoerende (neutraal/onafhankelijk) en wetgevende macht (nastreven politieke doelstellingen).
7. Hoofdkantoor Brussel.
8. Voorzitter Ursula Von der Leyen.

19
Q

Wat is externe soevereiniteit?

A

De aanspraak op volledig lidmaatschap van de statengemeenschap (ook: de internationale gemeenschap) en op niet-inmenging door andere staten, gevolgd door de erkenning ervan door andere staten.

20
Q

Wat is gedeelde soevereiniteit?

A

De door de lidstaten aan de EU overgedragen/samengebrachte (eigen) bevoegdheden om de eigen rechtsorde, de eigen bestuursvorm en de onderlinge rechtsverhoudingen van de Unie in te stellen. Naast de ‘overdracht’ van de bevoegdheden, blijft de eigen staatssoevereiniteit bestaan. Gedeelde soevereiniteit is dus geen verlies van soevereiniteit. De figuur van de gedeelde soevereiniteit is ontstaan in 1950 om Duitsland, vijf jaar na de Tweede Wereldoorlog, onder voorwaarde van deling soevereiniteit terug te geven.

21
Q

Wat is interne soevereiniteit?

A

De aanspraak van een machtscentrum op het uiteindelijke, effectieve gezag dat een staat heeft binnen het territorium en over een bevolking, gevolgd door het succes van die aanspraak.

22
Q

Welke belangrijke communautaire verdragsontwikkelingen, leidend tot de huidige Europese Unie, hebben zich in de loop der tijd voorgedaan?

A

Zie terugkoppeling op vraag 5 van leereenheid 1

23
Q

Wat zijn de achtergronden en opzet bij de oprichting van de EGKS? Betrek hierbij de Schuman-Verklaring.

A

Na de Tweede Wereldoorlog heerste de angst dat Duitsland wederom te machtig zou worden en er opnieuw oorlog zou ontstaan. Duitsland had een sterke industriële motor waar de overige Europese landen slecht aan konden tippen en men wilde een situatie van langdurige vrede creëren. Wat verder meespeelde was dat Europa vanuit de Verenigde Staten via het Marshallplan circa vier miljard dollar kreeg voor haar wederopbouw onder de voorwaarde van Europese integratie. Nadat de Sovjet Unie en de zich daarmee verbindende landen de hulp hadden geweigerd leek de oplossing te liggen in een (steeds verder gaande) West-Europese samenwerking. Aangezien mede ten behoeve van de oorlog vooral de beschikking over energie en staal de belangrijkste middelen waren geweest en met name Frankrijk op dit vlak ook graag een vinger in de pap kreeg, kwamen deze middelen als eerste in aanmerking om onder een situatie van gedeelde soevereiniteit te worden gebracht. De wens om Duitsland (op dit vlak nog) beperkingen op te leggen werd zo op een slimme manier vormgegeven. Op 9 mei 1950 verkondigde Robert Schuman, Frans minister van Buitenlandse Zaken, op initiatief van zijn topambtenaar, de econoom Jean Monnet, het plan om over te gaan tot de oprichting van een Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) met een bovenstatelijk en derhalve supranationaal karakter. Het plan was voor die tijd revolutionair. Tijdens de onderhandelingen werd het oorspronkelijke plan uitgebreid en verder vormgegeven tot het door de stichtersstaten ondertekende EGKS-Verdrag; inclusief een Hoge Autoriteit, die supranationale bevoegdheden kreeg, een Raad van Ministers, een Gemeenschappelijke Vergadering en een Hof van Justitie. Het EGKS-Verdrag werd getekend op 18 april 1951 te Parijs en trad op 23 juli 1952 in werking voor de termijn van vijftig jaar.

24
Q

In welke zin was de EGKS hoofdzakelijk een Frans concept?

A

Behalve dat het is gebaseerd op het plan van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Schuman, op initiatief van zijn topambtenaar Monnet, was het Verdrag origineel in het Frans geschreven, hetgeen mede symboliseerde dat Duitsland de accepterende partij was. In het Hof van Justitie van de EU is Frans trouwens nog steeds de voertaal.

25
Q

Waarom is de EEG opgericht?

A

De redenen van oprichting liggen in lijn met de oprichting van het EGKS-Verdrag: angst voor de kracht van Duitsland, de wens om een langdurige vrede te creëren en de voorwaarden die op basis van het Marshallplan waren gesteld. Aangezien grootschaliger gemeenschappen niet van de grond kwamen (EDG – Europese Defensiegemeenschap en EPG – Europese Politieke Gemeenschap) werd gepoogd om te komen tot de in opzet meer bescheiden Europese Economische Gemeenschap met als ambities de vestiging van een gemeenschappelijke markt en de instelling van enkele gedeelde sectorale beleidsgebieden, landbouw, vervoer en mededinging.

26
Q

Wat waren de belangrijkste nieuwe afspraken in het kader van de Europese Akte (1986)?

A

1) De lidstaten bevestigden het geheel van onderlinge betrekkingen om te zullen zetten in een Europese Unie en deelden daartoe taken uit aan de EEG en de Europese Politieke Samenwerking (EPS).
2) De Europese Raad en de EPS werden geïnstitutionaliseerd binnen het EEG-Verdrag.
3) Er werden nieuwe beleidsterreinen voor de EG geïntroduceerd (zoals onderzoek en technologische ontwikkeling en milieubeheer).
4) Het afgesproken tijdpad om voor 31 december 1992 binnen de Gemeenschap een interne markt tot stand te brengen.

27
Q

Wat waren de belangrijkste nieuwe afspraken in het kader van het Verdrag van Maastricht (1992)?

A

Er werd een Europese Unie opgericht die was samengesteld uit drie pijlers (de drie Europese Gemeenschappen - EGKS, EEG, EURATOM, een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de samenwerking op het gebied van justitie en binnenlandse zaken).
Er werd beslist dat binnen de gemeenschappen een EMU zou worden opgericht (waaraan Denemarken en het Verenigd Koninkrijk niet hoefden deel te nemen).

28
Q

Welke grote veranderingen bracht het Verdrag van Amsterdam?

A

1) Het bracht naast amendementen in de preambules van het EU- en EG-Verdrag met name wijzigingen aan in de gemeenschappelijke en de slotbepalingen van het EU-Verdrag en in elk van de drie Gemeenschapsverdragen.
2) Het herstructureerde Titel V van het EU-Verdrag betreffende het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB).
3) Het voerde een ingrijpende hervorming door van Titel VI van het EU-Verdrag dat voortaan de Politiële en Justitiële Samenwerking in Strafzaken (PJSS) betreft.

29
Q

Welke veranderingen bracht het Verdrag van Nice en wat werd in Nice ook ondertekend?

A

1) Wijzigingen van een aantal institutionele bepalingen, zoals de samenstelling van de Commissie, de weging van de stemmen in de Raad, (beperkte) uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid, de nauwere samenwerking (flexibiliteit), en de organisatie van het Hof van Justitie.
2) Tevens werd aangegeven dat er een breder en diepgaander debat gevoerd zou gaan worden over de toekomst van de EU dat betrekking zou moeten hebben op de volgende punten:
a) de (nauwkeuriger) bevoegdheidsafbakening tussen Unie en lidstaten;
b) het statuut van het EU-Grondrechtenhandvest;
c) de vereenvoudiging (bundeling tot één verdrag) van de verdragen, evenwel zonder de inhoud ervan te veranderen; en
d) de rol van de nationale parlementen in het Europese bouwwerk.

Tevens werd in Nice het EU-Grondrechtenhandvest ondertekend door de voorzitter van het Europees Parlement (Nicole Fontaine), de voorzitter van de Commissie (Romano Prodi) en de voorzitter van de Raad (Jacques Chirac).

30
Q

Wat zijn de (juridische) gevolgen van het Verdrag van Lissabon, gesloten in 2007, en in werking getreden op 1 december 2009?

A

1) De EU krijgt (één enkele) rechtspersoonlijkheid, waardoor haar onderhandelingspositie wordt versterkt.
2) De EU beschikt over een wettelijk raamwerk en rechtsinstrumenten waarmee zij kan inspelen op de toekomst en de behoeften van de bevolking.
3) Door de vereenvoudigde werkmethodes en stemprocedures, soepeler functionerende instellingen en vergroting van de actiemogelijkheden is de EU efficiënter geworden.
4) Door nieuwe bepalingen op het gebied van civiele bescherming, humanitaire hulp en volksgezondheid kan de EU meer doen om de veiligheid en gezondheid van de Europese bevolking te waarborgen.
5) Door bundeling van de instrumenten van het buitenlandbeleid is de rol van de EU, zowel bij de uitwerking als bij de vaststelling van nieuw beleid, versterkt.
6) Het rechtstreeks gekozen Europees Parlement krijgt veel meer te zeggen over de wetgeving, de begroting en de internationale overeenkomsten van de EU.
7) De nationale parlementen krijgen, vooral door de implementatie van het ‘subsidiariteitsbeginsel’, meer zeggenschap.
8) Door het recht van initiatief ontstaat meer inspraak voor de burger.
9) Een verbetering van de mensenrechtelijke situatie.
10) Door de betere afbakening van bevoegdheden is de verhouding tussen de lidstaten en de Europese Unie verduidelijkt.
11) Lidstaten krijgen (expliciet) de mogelijkheid om het lidmaatschap op te zeggen.

31
Q

Wat is de verhouding tussen het institutionele kader, de instellingen, de organen en de instanties van de EU?

A

Voor haar optreden beschikt de Unie over één enkel institutioneel kader (art. 13 lid 1 VEU).

Bij het institutionele kader van de EU moet onderscheid worden gemaakt tussen de ‘instellingen’ en andere organen van de Unie. Men spreekt slechts van instellingen met betrekking tot de in artikel 13 VEU genoemde zeven instellingen, namelijk het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Commissie, het Hof van Justitie van de Europese Unie, de Europese Centrale Bank en de Europese Rekenkamer. Iedere instelling is een eigen taak toebedeeld ter verwezenlijking van aan de Unie opgedragen doelstellingen. In artikel 13 lid 2 VEU staat ‘dat iedere instelling handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar in de Verdragen zijn toegedeeld’.

Daarnaast bestaan in Unieverband nog diverse andere organen en instanties. Hieronder vallen overige lichamen, zoals de Europese Investeringsbank en adviesorganen en agentschappen van de EU (zie het overzicht).

Aan de basis van de institutionele structuur van de Unie staat een institutioneel evenwicht. Het institutionele evenwicht houdt in dat iedere instelling beschikt over een zekere autonomie om haar bevoegdheden uit te oefenen, haar bevoegdheden niet zonder meer mag overdragen aan andere instellingen of organen en respect moet hebben voor de bevoegdheden van andere instellingen.

32
Q

Welke belangen vertegenwoordigen de Europese Raad, de Commissie, de Raad, het Europees Parlement, het Hof van Justitie, de Europese Centrale Bank en de Rekenkamer en wat zijn hun belangrijkste taken?

A

Zie terugkoppeling op vraag 15 van leereenheid 1

33
Q

In welke zin kan worden verdedigd dat de structuur van de ‘trias politica’ een rol speelt bij het institutioneel kader van de EU? Geef naast argumenten vóór ook argumenten tegen deze stelling en vergelijk het met de Nederlandse situatie.

A

Trias politica:
De ideeën van de Franse filosoof Montesquieu over de trias politica hebben, internationaal gezien, grote invloed op de staatsinrichting gehad. Hij beschreef deze ideeën in zijn boek De l’esprit des lois (‘Over de geest van de wetten’) uit 1748. Met de trias probeerde hij een manier te vinden om de vrijheid van burgers te vergroten en tirannie te voorkomen. Dit vond hij in de staatsinrichting van Engeland. Montesquieu stelde dat er in iedere samenleving drie machten zijn, namelijk de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de (onafhankelijke) rechtsprekende macht. Deze machten moeten verspreid zijn over de samenleving, zodat zij elkaar in evenwicht kunnen houden.

Inhoudelijk:
In de meeste Europese landen is geen sprake van volledige scheiding of spreiding der machten. In Nederland en in de EU is er wel op hoofdlijnen sprake van een soort machtenspreiding, maar niet in de meest zuivere vorm.

Er kan bij het VEU en het VWEU, na afwijzing van de Grondwet voor Europa in 2005, geen sprake zijn van een constitutie, maar het EG-Verdrag is wel door het HvJ aangeduid als een ‘constitutioneel handvest waarop de Gemeenschap [thans Unie] is gegrond’ (294/83, Les Verts, r.o. 23).

De EU kan worden gezien als een gemeenschappelijke overheid van lidstaten en burgers. Het is, denkend vanuit de structuur van een staat, verleidelijk bij de Unie te denken aan een staat met drie autoriteiten: wetgevende (regering en parlement), uitvoerende (overheidsadministratie) en rechterlijke macht. Maar de Unie is eigenlijk te apart (te ingewikkeld) om simpelweg in te delen naar een trias.

Het Europees Parlement (de Kamer van de vertegenwoordigers van de burgers) treedt op als controleur van de Commissie, maar heeft geen grip op de Raad (de Kamer van de ministers van de lidstaten). Het Europees Parlement lijkt op het eerste gezicht op een soort Tweede Kamer en de Raad lijkt op een soort Eerste Kamer, maar de vergelijking gaat niet helemaal op, want in de Raad zitten ministers (van de uitvoerende macht op nationaal niveau).

De rechtsprekende macht is, in tegenstelling tot wat Montesquieu wilde (jury en lekenrechtspraak), in handen van een gespecialiseerde beroepsgroep die permanent zitting houdt.

Tegenargumenten: De Unie kan wel worden gezien als een gemeenschappelijke overheid van lidstaten en burgers van de Unie, maar de Unie is geen staat en bovendien fundamenteel anders georganiseerd dan een staat. Bij wetgevende macht en uitvoerende macht is minder sprake van scheiding der machten, eerder spreiding der machten, ‘checks and balances’ en institutioneel evenwicht: de Commissie, de Raad en het Europees Parlement hebben elkaar nodig om tot regelgeving en de begroting te komen.

Zie verder het overzicht machtenscheiding onder vraag 16 van leereenheid 1

34
Q

Waarom kan worden gesproken van het democratisch tekort van de EU? Bespreek daarbij de rol van de nationale parlementen.

A

Democratie is een van de waarden waarop de Unie is gegrondvest (art. 2 VEU). In de praktijk wordt democratie gerealiseerd door een representatieve vergadering te kiezen die deelneemt aan de besluitvorming dan wel de besluitvorming controleert. De werking van de Unie is gegrond op de representatieve democratie (art. 10 lid 1 VEU).

De burgers worden vertegenwoordigd in het Europees Parlement, de lidstaten worden in de Europese Raad vertegenwoordigd door hun staatshoofd of regeringsleider en in de Raad door hun regering, die zelf democratische verantwoording verschuldigd zijn aan hun nationaal parlement of aan hun burgers (art. 10 lid 2 VEU).

Uit artikel 11 VEU blijkt dat ook de participerende democratie een (kleinere) rol speelt in de Unie. Het rechtstreeks gekozen Europees Parlement kan niet volledig garant staan voor de democratie, want het Europees Parlement is niet altijd (in dezelfde mate) betrokken bij het uitvaardigen van de wetgeving van de Unie. De leden van het Europees Parlement hebben ook geen recht van initiatief. Door de gewone wetgevingsprocedure (met een beslissende rol voor het Europees Parlement) meer van toepassing te verklaren is het democratisch tekort wel verkleind.

In de gevallen waar het Europees Parlement slechts adviesrecht heeft, gaat de wetgeving niet uit van een representatieve vergadering, maar van nationale regeringsleden in de Raad. Deze leden zijn wel onderworpen aan de nationale parlementen, maar de controle van de nationale parlementen op het optreden van de eigen ministers is vaak onvoldoende. Het is dus mogelijk dat bij een beslissing van de Raad bij meerderheid de visie van een nationaal parlement niet is terug te vinden in de wetgevende handeling van de Unie.

In veel federale structuren (de Unie is geen federatie maar maakt wel gebruik van elementen van een federale structuur) wordt daarom rechterlijk toezicht gezien als noodzakelijk om, bij gebrekkige parlementaire controle, de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten te bewaken. De nationale parlementen worden meer bij het besluitvormingsproces betrokken (art. 12 VEU). De EU heeft extra verplichtingen gekregen om nationale parlementen meer tijdig en rechtstreeks te informeren. De nationale parlementen kunnen Europese wetgeving toetsen aan het subsidiariteitsbeginsel door middel van een gele of oranje kaart (zie eerste en tweede protocol bij de verdragen). Maar het is allemaal onvoldoende om het structurele democratische tekort (volledig) op te heffen.

35
Q

Hoe ligt de verhouding tussen Unie en lidstaten op het vlak van soevereiniteit en bevoegdheden?

A

Feitelijk gezien hebben de lidstaten het voor het zeggen en is de Unie een door hen gecreëerd middel om de onderlinge vrede, veiligheid en samenwerking te bevorderen en een gezamenlijke interne markt te scheppen, waardoor de eigen nationale burgers (gereguleerd) meer bewegingsvrijheid hebben om te handelen en te verblijven en minder last hebben van de grenzen die voorheen (door de lidstaten zelf) waren opgetrokken. Daarnaast geeft de EU de lidstaten de gelegenheid om gezamenlijk als grotere marktspeler op te treden in het mondiale geweld van de grote mogendheden, waardoor de lidstaten zich beter in het wereldspeelveld kunnen positioneren. De lidstaten zijn de soevereine staten die alle bevoegdheden hebben en die ten behoeve van zichzelf en hun burgers deze bevoegdheden deels, en inmiddels voor een behoorlijk groot deel, hebben samengebracht in de Unie. Door deze bewuste verschuiving lijkt de Unie steeds meer macht te krijgen, maar zoals we aan de BREXIT hebben kunnen zien, is die macht beperkt tot de wil van de lidstaten om al dan niet gebonden te blijven. De Unie kan slechts handelen voor zover de lidstaten het toestaan en heeft dus ook slechts die bevoegdheden die haar eigenlijk slechts tijdelijk zijn toegekend. Wat dat betreft lijkt het systeem op een vorm van delegatie van bevoegdheden.