English Vocabulary Flashcards
1
Q
tenure
A
ambtstermijn
2
Q
asylum
A
asiel
3
Q
to strain relations
A
relaties onder druk zetten
4
Q
a tougher stance
A
een hardere houding
5
Q
cramming
A
proppen
6
Q
as you plummet headlong into your learning journey
A
terwijl je je halsoverkop in je leerproces stort
7
Q
to reiterate
A
herhalen
8
Q
are nothing short than heroic
A
zijn niets minder dan heldhaftig
9
Q
the onus is on the transport undertaking
A
de bewijslast ligt bij de transportonderneming
10
Q
inconclusive
A
niet overtuigend
11
Q
incumbent
A
zittend
12
Q
he is poised
A
hij is klaar
13
Q
he would back a minority government
A
hij zou een minderheidsregering steunen
14
Q
deferred
A
verschoven
15
Q
een nadruk
A
an emphasis