LE9: Soorten, soortvorming en hybridisatie Flashcards

1
Q

Wat is een soort volgens het biologische soortbegrip?

A

Als twee individuen samen instaat zijn om samen vruchtbaar nageslacht te krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe noemen we de genetische uitwisseling tussen populaties binnen een soort?

A

De gene flow.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer ondervindt een soort reproductieve isolatie?

A

Wanneer er geen uitwisseling van genen bestaat tussen deze en andere populaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een soortbegrip dat breder kan worden toegepast is het fylogenetische soortbegrip, wat is dit?

A

Deze legt de nadruk op een gezamenlijke voorouder. Het fylogenetische soortbegrip stelt dat een soort een herkenebare groep organismen is die samen een takje op de stamboom vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat stelt het morfologische soortbegrip?

A

Dit is de groepering van individuen op anatomische kenmerken en hun uiterlijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waarom wordt soms het morfolgische soortbegrip in plaats van de andere soortbegrippen toe gepast?

A

Omdat genetisch materiaal vaak niet beschikbaar is, voor namelijk bij fossielen, en de indeling zo moeilijk te maken is op genetische basis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is een soortencomplex?

A

Een set van zeer nauw verwanten soorten waartussen geen duidelijke grenzen zijn te trekken op basis van uiterlijke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een soort kan ook bestaan uit meerdere ondersoorten, wat zijn deze?

A

Op uiterlijk en genetische kenmerken te onderscheiden varianten van de soort, die meestal ruimtelijk van elkaar gescheiden voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke 3 eigenschappen kunnen leiden tot reproductieve isolatie?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke reproductieve isolaties hebben betrekking op het parings gedrag van de soort?

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 2 factoren spelen een grote rol bij het onstaatn van twee zuster soorten?

A
  • Geographische isolatie
  • Disurptieve natuurlijke selectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wanneer spreken we van allopratische soortvorming?

A

Als het verspreidingsgebied van een soort geheel van elkaar gescheiden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer spreken we van parapratische soortvorming?

A

Als hetde verspreidingsgebieden van een soort elkaar raken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wanneer spreken we van sympratische soortvorming?

A

Als het verspreidingsgebied van de soort grotendeels of geheel overlappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Op welke twee manieren kan allopratische soortvorming zich voordoen?

A
  • Door een fysieke barriere tussen de populaties, zoals een berg of rivier. (Vicarantie)
  • Een gedeelte van de populatie koloniseert een nieuw gebied. (Peripratisch)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom zullen zich door de geographische opdeling van allopratische soortvorming twee sub-soorten ontwikkelen?

A

Omdat beide soorten met andere biotische en abiotische omstandigheden te maken krijgen en hierdoor andere adapaties zullen creeeren.

17
Q

Benoem een voorbeeld van parapratische soortvorming.

A

Stekelbaarzen die in rivieren leven en in meren verschillen van elkaar en hebben kenmerken ontwikkeld die specifiek zijn voor hun leefomgeving.

18
Q

Hoe ontstaat sympatrische soortvorming?

A

Wanneer disruptieve selectie op bepaalde eiegenschappen direct of indirect tot reproductieve isolatie leidt tussen de groepen met die eigenschappen.

19
Q

Waarom kunnen hybride soorten vaak niet overleven?

A

Omdat ze geen vruchtbaar nageslacht kunnen krijgen of bijv. omdat ze tussen ‘‘wal en schip’’ raken. Ze zijn niet aangepast aan de omstandigheden van de ouders.

20
Q

Wat is reproductieve kenmerk verschuiving?

A

Als er een patroon onstaat waardoor soorten meer van elkaar verschilen dankzij seksuele invloeden.
Bijv. partnervoorkeur.

21
Q

Bij welke eurakryoten bestaat soortvorming door polyploide?

A

Deze vorm van soortvorming wordt bijna uitsluiten bij planten aangetroffen.

22
Q

Wat gebeurt er bij polyploide soortvorming?

A

In een diplode populatie ontstaat dan een organsimen met die tetraploid is. Dus met dubbele geslachtscellen in plaats van een.

23
Q

Welk voordeel kan hybridisatie van een soort opleveren?

A

Soms kan een hybride overleven en nakomelingen produceren met een (of beide) van de oudersoorten. Daardoor kunnen eventuele gunstige eiegenschappen van de ene soort terecht komen in de andere soort.