LE2 Populatiegroei Flashcards

1
Q

Welke factoren hebben incloed op een geisoleerde populatie?

A

Een geisoleerde populatie is vooral onderhevig aan geboorte en sterfte cijfers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de formule voor lineare groei?

A

N(t+1) = N(t)+R

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar staat de N voor in het groeimodel?

A

De N staat voor populatiegrootte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar staat de R voor in het groeimodel?

A

De R staat voor de groeiconstante.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de formule voor exponentiele populatiegroei?

A

N(t+1) = RN(t)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Op welke twee manieren schrijven we de differentiaalvergelijking voor exponentiele groei in populaties?

A

N(t) = N0​ x Rt

N(t) = N0 x ert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Met welke extra factor houdt de formule

N(t) = KN0*ert / {K+N0*(ert-1) rekening mee?

A

Met de draagkracht K van een populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waarom is voor veel soorten het groeimodel van lineare groei niet realistisch?

A

Omdat in een populatie zich meestal niet maar een individu voortplant maar een deel ervan, zoals de vrouwtjes van een bepaalde leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de draagkracht van een populatie?

A

De draagkracht is het aantal individuen dat kan leven van de aanwezige hulpbronnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarom vlakt de groeicurve bij een logistisch groeimodel meestal af zodra deze dichter bij de draagkracht komt?

A

Door onderlinge concurrentie om de beperktere hulpbronnen kunnen er minder individuen instand gehouden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem het verschil tussen r-geselecteerde soorten en K-geselecteerde soorten.

A

r-geselecteerde soorten hebben een hoge productie met veel nakomelingen.

K-geslecteerde soorten hebben een lage prodcutie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Onder welke omstandigheden zijn r- en K-soorten onderhevig?

A

r-soorten ondervinden vaak grootte concurrentie en compenseren dit met een hoge voortplanting. Terwijl K-soorten in tamelijk constante omstandigehden leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe verhouden de populaties van prooi en predator zich met elkaar?

A

Deze houden elkaar in evenwicht. Meer prooien betekent een hoger voedsel aanbod en meer nakomelingen, Echter de prooien zullen afnemen en dan ook het voedselaanbod. etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke vormen van symbiose bestaan er onder soorten?

A

Mutualisme, commenalisme en parasitisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factoren hebben invloed op populatie dynamiek?

A

Biotische factoren zoals, prooi-predatie, symbiose relaties en competitie.

Abiotische factoren zoals, temperatuur, vochtigheid en natuurrampen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly