LE6: Selectie Flashcards

1
Q

Wat is de beredenering achter het competitve exclusion principle?

A

Twee soorten kunnen niet in de zelfde omgeving voorkomen als zij dezelfde niche hebben. (Gause, 1934)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste voorwaarden voor natuurlijke slectie.

A
  1. variatie in eigenschappen
  2. de variatie is te minste deels erfelijk bepaald
  3. er is een selectiedruk.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wordt natuurlijke slectie enkel door natuurlijke processen bepaald?

A

Nee, ook abiotische factoren en de mens oefenen invloed uit op de veranderingen die teweeg gebracht worden door natuurlijke selectie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat gebeurt er bij onbedoelde natuurlijke selectie en wat is het gevolg?

A

Het selectief wegnemen van individuen met gewenste eigenschappen uit een populatie, waarbij individuen met een extreme waarde voor bepaalde fenotypische eigenschap uit een populatie verdwijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bij welke 2 groepen komt seksuele selectie vooral voor?

A

Komt vooral voor bij eukaryote groepen met wee typen gameten:

  1. relatief kleine gameten (zaadcellen, pollen) die hoofdzakelijk alleen genetisch materiaal dragen en
  2. veel grotere gameten (eicellen) die cytoplasma en componenten bevatten die nodig zijn voor levensvatbare zygoten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste voorwaarden voor seksuele selectie?

A
  1. variatie in eigenschappen
  2. de variatie is te minste deels erfelijk bepaald
  3. verschillen in eigenschappen zorgen voor verschillen in paringssucces
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom uit seksuele selectie zich vooral in mannelijke organismen?

A

Omdat de fenotypische eigenschappen voor seksuele selectie zich vooral uiten bij de sekse die daar profijt van heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Op welke 2 manieren vindt seksule selectie plaats?

A
  1. Competitie tussen soortgenoten van hetzelfde geslacht.
  2. Selectie door partnerkeuze.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen positief en negatief assortief paren?

A

Bij positief assortief paren kiest het individu een partner die zo weinig mogelijk van het individu afwijkt. Bij negatief assortief paren wijkt de partner zoveel mogelijk af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Op welke 4 manieren beinvloed de mens het proces van seksulele selectie?

A
  • Het kan door ingrepen in het milieu makkelijker of moeilijker worden om te investeren in eigenschappen die onder invloed staan van seksuele selectie.
  • Door invloeden kan het moeilijk zijn om een partner te vinden
  • Verstoringen kunnen zorgen voor een verstoring van de hormoonhuishouding
  • Specifieke selectie door jacht, kap, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de fitness van een individu?

A

Het vermogen van een individu om te overleven en nakomelingen te produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe uit zich een balans tussen overlevings- en voortplantingskansen als het gaat om selectie.

A

Sommige eigenschappen die tot stand zijn gekomen door seksuele selectie verlagen de overlevingskans van een individu, maar ze vergroten daarnaast het reproductieve succes.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de absolute fitness van een individu?

A

Het totale reproductieve succes (aantal nakomelingen) van een individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de relatieve fitness?

A

Hoe verhoudt het totale aantal nakomelingen van een individu met een bepaald genotype zich tot het reproductieve succes van het genotype met de hoogste absolute fitness.
Geeft inzicht in de veranderingen in de genetische samenstelling van de populatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de waarde voor de selectiecoëfficient (s)

A

Als het verschil van de fitness van een genotype met de referentiewaarde van 1 (hoogst mogelijke fitness). s=1-w

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar baseert het principe van groepselectie zich op?

A

Evolutie is vooral gebaseerd op overleving van groepen met de beste onderlinge samenwerking (Wynne-Edwards, 1962)

17
Q

Bill Hamilton paste het oorspronkelijke begrip van ‘‘het vermogen om eigen nakomelingen voor de volgende generatie te produceren’’ naar….

A

Fitness waarbij het vermogen om nakomelingen te produceren verbreedt wordt naar het vermogen om kopieën van eigen genen voor de volgende generaties te produceren. (Hamilton, 1964)

18
Q

Hoe noemen we het als een allel alle andere allelen voor een gen in een populatie heeft verdrongen. Dan is het allel…

A

gefixeerd.

19
Q

Wat gebeurt er bij directionele selectie?

A

De extreme van één kant wordt weg geselecteerd. Wanneer soorten met een vergelijkbare niche een overlappend verspreidingsgebied krijgen, ondervinden zij directionele selectie in tegengestelde richting.

20
Q

Wat gebeurt er bij disruptieve selectie? En hoe komt dit voor?

A

De middengroep valt weg. Disruptieve selectie kan optreden wanneer er binnen een populatie veel competitie is om beschikbare hulpbronnen.

21
Q

Wat gebeurt er bij stabaliserende selectie. Hoe vindt dit plaats, noem een voorbeeld.

A

De extremen van beide zijden worden weggeselecteerd. Bloemen zijn afhankelijk van bestuiving voor hun voortplanting, iedere afwijking van de ideale bloemvorm voor bestuiving wordt afgestraft door minder nakomelingen.

22
Q

Hebben antropogene vooral invloed op stabaliserende, directionele of disruptieve selectie?

A

Door selectie op meer extreme eigenschappen leiden antropogene invloeden vooral tot directionale selectie.

23
Q

De meeste eigenschappen, zoals vleugel lengte, worden gecodeerd door een combinatie van genen met verschillende allelen. Hoe noemen we dit?

A

Additieve genetische variatie