LE11: Metamorfose Flashcards

1
Q

Hoe noemen we het proces aarbij gesteente bloot aan het oppervlak komt te liggen?

A

Denudatie (ontbloting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke drie verschillende geologische scenario’s kenn we die tot metamorfose leiden?

A
  • Regionale metamorfose
  • Thermo- of contactmetamorfose
  • Hogedrukmetamorfose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waardoor onderscheiden de verschillende metamorfose types zich van elkaar?

A

Bij hogedruk metamorfose worden egsteentes op een zo danige snelheid naar de diepte gebracht dat de temperatuursstijging achter blijft maar de druk snel toeneemt.

Bij thermometamorfose is het juist de temperatuursveranderring die een grote rol speelt, door heet magma van een grote diepte die hoger gelegen gesteente beinvloed.

Bij regionale metamorfose spelen zowel druk als temperatuur een centrale rol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke twee koolstof polymorfen kennen we?

A

Grafiet en diamant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn kimberlieten?

A

Stollingsgesteenten die van grote diepte omhoog gekomen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de activerings energie voor de transitie van een mineraal?

A

De extra hoeveelheid energie die nodig is om een overgang van een vaste fase naar het andere teweeg te brengen, zoals van diamant naar grafiet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Als we naar het fase-diagram van aragoniet en calciet kijken welk gesteente zullen we dan aan het aardoppervlak verwachten?

A

Calciet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke conclusie kunnen we trekken uit punt A in het fasediagram van calciet en aragoniet? Er van uit gaand dat de metamorf aragoniet gevormd is op 20km diepte.

A

Dat de metamorf aragoniet niet voorkomt bij een hogere temperatuur dan 200 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zegt het voorkomen van stishoviet aan het aardoppervlak ons?

A

Dat er op een bepaald moment een hoge druk geheerst moet hebben aan het aardoppervlak. Dit kan bijvoorbeeld het geval geweest zijn bij een meteoriet inslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de meest voorkomende vorm van SiO2?

A

Kwarts.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de hogetempartuurvorm van de alluminiumsilicaten en wat de hogedrukvorm?

A

Sillimaniet is de hogetemperatuurvorm en kyaniet de hogedrukvorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bij scheidingslein A en B wordt H2O vrijgemaakt hoe noemen we dit? Bij scheidingslijn C wordt CO2 vrijgemaakt hoe noemen we dit?

A

Dehydratie en decarbonatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom kunnen we bij de fluide fase niet spreken van een vloeistof of gas als het gaat om H2O en CO2.

A

Omdat de temperatuur hier meestal boven de kritische waarde van H2O en CO2 liggen. 374 en 31 graden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Indien we ergens een metamorf gesteente met aragoniet aantreffen, wat kunnen we dan concluderen met betrekking tot de thermische geschiedenis van dat gebied?

A

In figuur 11.3 is A het punt waar bij 200 °C en 20 kilometer diepte calciet en aragoniet met elkaar in evenwicht zijn. Bij een hogere temperatuur dan 200 oC zou calciet zijn gevormd. Aragoniet is dus gevormd op punt A, maar kan ook zijn gevormd op elk willekeurig punt, links van A. Want alles links van A valt immers in het stabiliteitsveld van aragoniet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Over het Fasediagram van de aluminiumsilicaten kyaniet, andalusiet en sillimaniet.

Hoewel bovenstaande constateringen kwalitatief zeker opgaan, is de praktijk helaas iets minder eenvoudig dan het diagram suggereert. De resultaten van de experimenten in de verschillende laboratoria waarop de lijnen in het fasediagram zijn gebaseerd, stemmen niet altijd overeen.

Geef hiervoor een verklaring.

A

Ongetwijfeld speelt de factor tijd, nodig voor het bereiken van de mineraalevenwichten, een belangrijke rol.
Ook variaties in de chemische samenstelling van het gesteente blijken de posities van de lijnen in het fasediagram (figuur 11.5) te beïnvloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zou granuliet een gemakkelijk splijtbaar gesteente zijn?

Onderbouw uw antwoord aan de hand van figuur 11.8.

A

De genoemde mineralen in granuliet hebben óf geen splijtrichting (kwarts), óf meerdere splijtrichtingen (veldspaten en pyroxenen).

Een granuliet zal dus minder makkelijk via één richting splijten dan een metamorf gesteente met veel glimmers (bijvoorbeeld het phyllosilicaat muskoviet).

17
Q

Pyroxeengranuliet is het product van hooggradige metamorfose van basalt.

Waarom lijken beide gesteenten sterk op elkaar wat betreft hun mineralogische samenstelling?

A

We hebben gezien dat basalt aan het aardoppervlak een metastabiele mineralogische samenstelling heeft:
de mineralen vertegenwoordigen een associatie die stabiel is bij veel hogere temperaturen en die bij de plotselinge stolling als het ware is ‘ingevroren’.

Wanneer bij de metamorfose temperaturen bereikt worden die in de buurt komen van die waarbij de ‘invriezing’ plaatsvond, dan kunnen we ook weer de mineraalassociatie verwachten die bij die temperatuur hoort.

18
Q

Schalie en leisteen zijn beide ontstaan uit klei.

Wat zijn de twee belangrijkste verschillen tussen deze twee gesteenten?

A
19
Q

Noem twee voorbeelden uit het dagelijkse leven van stoffen in de metastabiele toestand.

A

Glas, bestaande uit siliciumverbindingen, moet qua structuur eigenlijk gezien worden als een ‘onderkoelde’ vloeistof. Omdat de smelt snel is afgekoeld, hebben de atomen niet de kans gekregen om zich in een kristalrooster te ordenen, hoewel bij kamertemperatuur de kristallijne toestand de stabiele fase zou zijn.

IJzel (onderkoelde regen) is water met een temperatuur onder het vriespunt. Het bevriest pas door de tik bij het neerkomen (activeringsenergie). Ook in een heel rustige plas kan zich water bevinden met een temperatuur
beneden de 0 °C. Wanneer daar bijvoorbeeld een steentje in wordt gegooid, bevriest het water plotseling.

20
Q

Bij opheffing (gebergtevorming) van een gesteente wordt in een pT-diagram een ander ‘pad’ afgelegd dan bij daling (gebergtevorming) van dit gesteente.

Op figuur 11.7 is dit ook duidelijk te zien.
Geef een duidelijke verklaring voor het beschreven (lusvormige) pad in deze figuur.

A

Bij de daling krijgt het gesteente ogenblikkelijk de (hogere) druk te verduren die hoort bij de diepte waarop het gesteente zich bevindt. De opwarming vindt echter vertraagd plaats, vooral als de daling snel is. Dit wordt deels veroorzaakt door de slechte geleiding van de warmte, deels omdat er allerlei endotherme chemische reacties optreden die een gedeelte van de toegevoerde warmte gebruiken.

Bij de opheffing daarentegen houdt het gesteente de inmiddels verkregen warmte lang vast, terwijl uiteraard de drukverlaging weer onmiddellijk optreedt.

21
Q

De volgende vergelijking stelt een metamorfe mineraalreactie voor:

Als de reactie van links naar rechts verloopt, is er dan sprake van prograde of van retrograde metamorfose?

A

Als de reactie van links naar rechts verloopt, komen H2O en CO2 vrij.

Met andere woorden: er treedt dehydratie en decarbonatie op. Deze processen zijn typisch voor prograde metamorfose.