Latijn Flashcards
Latijn
1
Q
Mirus
A
Wonderbaarlijk schitterend
2
Q
Donum
A
Geschenk
3
Q
Ontvangt krijgt
A
Accipit
4
Q
Amat
A
Houdt van,bemint
5
Q
Rex
A
Koning
6
Q
Laetus
A
Blij vrolijk opgewekt
7
Q
Is
A
Est
8
Q
En ook
A
Et
9
Q
Door.. heen gedurende
A
Per
10
Q
Regia
A
Paleis
11
Q
Rent
A
Currit
12
Q
Nu
A
Nunc
13
Q
Tafel
A
Mensa
14
Q
Raakt aan
A
Tangit
15
Q
Ook
A
Quoque
16
Q
Naar. Naar binnen
A
In
17
Q
Aurum
A
Goud
18
Q
Veranderd verwisseld
A
Mutat
19
Q
Servus
A
Slaaf
20
Q
Voedsel eten
A
Cibus
21
Q
Vinum
A
Wijn
22
Q
A
23
Q
Incipit
A
Begint
24
Q
Meteen
A
Statim
25
Q
Bos
A
Silva
26
Q
Errat
A
Zwerft rond dwaald
27
Q
Ziet
A
Videt
28
Q
Dues
A
God
29
Q
Zingt speelt
A
Canit
30
Q
Certant
A
Strijden
31
Q
Berg
A
Mons montem
32
Q
Hoort luistert
A
Audit
33
Q
Overwinning
A
Victoria