La gestion financière du ménage Flashcards
1
Q
beheren
A
gérer
2
Q
het inkomen
A
un revenu
3
Q
een kost, uitgave
A
une dépense
4
Q
voorzien van
A
procurer
5
Q
(behoeften) bevredigen
A
satisfaire
6
Q
consumptiegoed
A
un bien de consommation
7
Q
(niet-)duurzaam goed
A
un bien (non) durable
8
Q
de dienst
A
un service
9
Q
de prijskwaliteitverhouding
A
le rapport qualité-prix
10
Q
afkomstig zijn van
A
provenir de
11
Q
de transfers (SZ)
A
les prestations sociales
12
Q
een sociale uitkering
A
une allocation sociale
13
Q
een rente-inkomst
A
une rente
14
Q
een onroerend goed
A
une propriété foncière
15
Q
een belegging
A
un placement financier
16
Q
(de uitgaven) dekken
A
couvrir