Italiaans 2-10 Flashcards
1
Q
excuseer; pardon
A
scusi
2
Q
waar is…?
A
dov’è…?
3
Q
het ziekenhuis
A
l’ospedale
4
Q
waar is het ziekenhuis?
A
dov’è l’ospedale?
5
Q
het is hier
A
eccolo qui
6
Q
een beetje maar
A
solo un po’
7
Q
genoeg; redelijk; behoorlijk
A
abbastanza
8
Q
ik heb er genoeg van!
A
ne ho abbastanza!
9
Q
mogelijk
A
possibile
10
Q
het is mogelijk
A
è possibile
11
Q
is het mogelijk?
A
è possibile?
12
Q
onmogelijk
A
impossibile
13
Q
een zonder; jammer
A
un peccato
14
Q
wat jammer!
A
che peccato!