Italiaans 2-1 Flashcards
1
Q
…nodig hebben
A
avere bisogne di…
2
Q
hulp
A
aiuto
3
Q
ik heb hulp nodig
A
ho bisogno di aiuto
4
Q
zeggen
A
dire
5
Q
hoe zegt men … in het Italiaans?
A
como di dice … in italiano
6
Q
begrijpen; snappen
A
capire
7
Q
snap je?
A
capisci?
8
Q
ik snap het niet
A
non capisco
9
Q
kennen; leren kennen
A
conoscere
10
Q
weten
A
sapere
11
Q
ik weet
A
so
12
Q
ik weet het niet
A
non lo so
13
Q
blij om te helpen
A
felice di aiutarti
14
Q
het plezier
A
il piacere
15
Q
aangenaam kennis te maken
A
piacere di conoscerti