Instructiecollege Flashcards

1
Q

Wat zijn de vier grootste verschillen tussen de moderne filosofie en de middeleeuwse filosofie?

A
  1. Commentaartraditie-zelf denken: geen commentaren meer op een bepaalde filosofie (bijv. Ari). Tijdens de moderne filosofie schrijven filosofen zelf teksten.
  2. Universitair-niet-universitair: de universiteiten blijven bestaan vanuit de middeleeuwen met het vaste curriculum. Moderne filosofen schrijven teksten buiten de universiteit. Daardoor kan filosofie zelfstandig zijn en niet verbonden zijn aan bepaalde thema’s en het curriculum.
  3. Taal: de moderne teksten zijn geschreven in volkstaal. Terwijl men tijdens de middeleeuwen in het Latijn schreef dit is ook een gevolg van het curriculum van de universiteiten.
  4. Subjectfilosofie: Descartes trekt de wending naar het subject. De mens wordt de bron van waarheid en kennis. De mens gaat in zichzelf zoeken naar de fundamenten van waarheid. Het ‘ik’ wordt een centraal begrip.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat vormt een probleem bij de opkomst van de moderne filosofie?

A

De aristotelische traditie (commentaarfilosofie) houdt niet zo maar op. De middeleeuwse universiteiten bestaan tot de 18e eeuw. Er is dan maar een klein groepje die men tegenwoordig beschouwd als moderne filosofen. Hegel is de eerste die de moderne ontwikkeling vanaf Descartes inziet. Tegenwoordig hebben wij het label moderne filosofie op die filosofen geplakt, daar zijn zij zelf niet meegekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke drie gebeurtenissen hebben invloed gehad op de moderne filosofie?

A
  1. Reformatie.
  2. Renaissance (moeilijk te verenigen).
  3. Wetenschappelijke revolutie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke invloed had de reformatie (1517-1648) op de moderne filosofie?

A
  1. In 1517 schreef Luther 95 stellingen over zaken die problematisch waren aan de katholieke kerk.
  2. Hierdoor kwam de breuk met Rome: Sola scriptura. Luther vertrouwt alleen nog maar het heilige schrift, niet de teksten vanuit het Vaticaan.
  3. De oorzaak is de multi-interpretabel. Het katholicisme en het protestantisme hebben verschillende interpretaties over de bijbel; concurrerende waarheden.
  4. Politieke gevolgen voor heel Europa: vooral in Duitsland. Duitsland had geen centralisatie, dus staten hadden verschillende geloofsovertuigingen. De vorst bepaalde welk geloof men moest aanhouden, dit leidt tot oorlog.
  5. Namelijk de dertigjarige oorlog: grote verwoestingen worden aangericht en heel Europa is in strijd met elkaar. Spanje hielp de katholieke. Dit is belangrijk voor de filosofie want Descartes diende in het leger van prins Maurits, die zijn protestantse broeders hielp in Duitsland. Hier schreef Descartes zijn boeken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke invloed had de renaissance (1350-1600) op de moderne filosofie?

A
  1. Teruggrijpen op antieke bronnen: wedergeboorte van de klassieke oudheid.
  2. Ook klassieke talen (Latijn) keren terug.
  3. Afkeer middeleeuwse traditie: een tussenperiode die men splitst van de klassieke oudheid.
  4. Wantrouwen jegens Aristoteles: Ari moet verzoent worden met het Christendom (Thomas van Aquino).
  5. Overlap moderne: filosofie buiten de universiteiten, in de eigen taal en afkeer middeleeuwse autoriteiten.
  6. Verschil moderne: vernieuwing is geen optie. De oudheid moet gerestaureerd worden: anti-modern.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke bronnen waren zeer invloedrijk voor de renaissance?

A
  1. De val van Constantinopel (1453): de herontdekking van Plato en andere antieke bronnen. Dit leidt ertoe dat Plato wordt opgevat als een betere invulling van het Christendom dan Ari. Bij Plato is een duidelijker beeld: de Demieurg (Timaeus) die de wereld geschapen heeft, terwijl Ari denkt dat de wereld geen temporaal begin heeft (niet geschapen is).
  2. Griekse commentaren op Aristoteles.
  3. Vertalingen van Plato, de Bijbel en antieke bronnen.

Hier was sprake van verandering en continuïteit (Ari). Het is een tweevoudige beweging: naar het verleden (antieke bronnen) en naar de toekomst (vernieuwing).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wie was Marsilio Fincino?

A

Hij stichtte de Platoonse academie. Hij vertaalde Plato en het Corpus Hermaticum. Dit is een medische set van teksten die oorspronkelijk uit het derde jaar na Christus komt uit Alexandrië. Het werd gezien als de oudste wijsheid op aarde: het heeft betrekking op de Griekse God Hermes. Zijn school was een soort wijsleer die gericht was op het vinden van wijsheid door het individu, het vinden van wijsheid in de werkelijkheid. Dit heeft betrekking op het Neoplatonisme. (een soort hippies: emancipatietheorie met de mens als uitgangspunt).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie was Giovanni Pico Della Mirandola?

A

Hij schreef dat de menselijke vrijheid centraal staat. De mens is vrij om alles te worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wie was Michel de Montaigne?

A

Schreef in 1595 zijn essais, niet universitair en in vrije vorm. “Ik ben zelf het onderwerp van dit boek”. Dus hij schrijft over zichzelf als het object. De mens staat dus centraal en het boek is in het Frans geschreven (betrekking tot moderne filosofie).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie was Francis Bacon?

A

De vader van het empirisme en de wetenschappelijke methode. “We moeten streven naar kennis”. Dus we moeten stoppen met het lezen van Ari en via deductie (afleiding uit de ervaring) komen tot nieuwe kennis. Kennis gaat steeds verder en wordt onderzoek. (Tegenstelling tot de middeleeuwen: kennis is bezit). Dit heeft invloed gehad op de ontdekkingsreizen. De grenzen van weten worden verbroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom had de wetenschappelijke revolutie invloed op de moderne filosofie?

A
  1. De boekdrukkunst in 1450 maakte het mogelijk om een verspreiding van boeken en vertalingen te verwerkelijken.
  2. De ontdekking van nieuwe werelden. Men vindt nieuwe dingen en gaat op ontdekking. Ari’s filosofie kwam niet overeen met de nieuwe ondervindingen van de ontdekkingsreizigers. Er blijkt een hele wereld niet bekend te zijn voor Ari.
  3. Helocentrisme.
  4. Een nieuwe kenleer.

Natuurfilosofie is nog altijd de basis van filosofie. Dus als er iets verandert in de natuurfilosofie, verandert er ook iets binnen de filosofie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke invloed had Nicolaus Copernicus (1473-1543) op de filosofie/wetenschap?

A

De wetenschappelijke revolutie is grotendeels een Copernicaanse revolutie. Van een aarde centrale werkelijkheid gaan we naar een zon centrale werkelijkheid. Op basis van waarnemingen zet Copernicus de zon in het midden van de aarde en wordt de aarde een planeet die beweging vormt. Dit is een enorme evolutie ten opzichte van Ari’s wereldbeeld. Het universum is oneindig. Er heerst geen hiërarchie of kwalitatief verschil meer tussen planeten en de aarde. De kosmos wordt geuniversaliseerd. Dus natuurwetten kunnen universeel zijn. De wetten van het aardse stemmen dus overeen met de hemelse werkelijkheid (wat boven geldt, geldt ook onder; in tegenstelling tot Ari).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leg Aristoteles’ metafysica van de kosmos uit.

A

Aristoteles maakt een verschil tussen twee werelden: het ondermaanse en het bovenmaanse. De ondermaanse wereld rust in het midden van de kosmos en ondergaat continue veranderingen en mutaties. Het bestaat uit vier elementen: water, aarde, lucht en vuur. Er kunnen substantiële veranderingen plaatsvinden in het ondermaanse. De bovenmaanse wereld is onveranderlijk, ondoordringbaar en onvergankelijk. Het bestaat uit het vijfde element: ether. De hemellichamen hebben een cirkelvormige beweging (lijkt namelijk op stilstand) die perfect en eeuwig durend is. Het midden van de kosmos is niet het belangrijkste, maar het uiteinde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn drie kritiekpunten die het heliocentrisch systeem kent?

A
  1. Het komt niet overeen met onze waarnemingen: we zien de zon toch opkomen? De aarde zou niet bewegen, maar de zon.
  2. Het is in tegenspraak met het aristotelische dogma van de onveranderlijkheid en perfectie van de hemel. Hemellichamen zijn toch perfecter dan de aarde?
  3. Het is in tegenspraak met de wetten van de Aristotelische fysica. Op een bewegende aarde zou een steen die van een hoge toren wordt losgelaten, een stuk westelijk van de voet van de toren moeten komen. Dit klopt dus niet.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Noem een astronomisch argument tegen Copernicus?

A

Als de aarde om de zon zou draaien, zou Venus net zoals de maan schijngestalten moeten hebben. Maar er worden geen schijngestalten geobserveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke theologische argumenten zijn er tegen Copernicus?

A
  1. Het probleem van de onfeilbare status van de bijbel. De heliocentrische theorie was in tegenspraak met de bijbelteksten. Bijv. dat de zon niet beweegt, want in het verhaal zet God de zon stil voor een kort moment (Jozua).
  2. De mens verliest zijn centrale kosmische plaats: hij kan niet meer tussen de duivel en de engelen worden geplaatst. Er is geen boven en beneden meer in de kosmos.

Dus: het heilig geschrift staat tegenover de fysica.

17
Q

Wie was Galileo Galilei?

A

Hij bevestigt dat het wiskundig model van het universum van Copernicus klopt. Dat doet hij met behulp van de telescoop. Door dit instrument kon hij het inzicht van de mens vergroten en kon men meer begrip over de werkelijkheid omvatten. Hij bevestigd:

  1. Venus heeft schijngestalten. De planeet draait dus om de zon. Met het blote oog kun je dat niet zien, maar wel met de telescoop.
  2. De maan is chaotisch. Het is niet perfect, zoals hemellichamen geacht werden te zijn, maar er zijn kraters net als de aarde. De oppervlakte is ruw. Dus het onderscheid tussen de hemellichamen en de aarde is onzinnig, want die zijn net zo imperfect als de aarde.

Kritiek: een telescoop is artificieel en heeft geen betrekking op de natuur. Het klopt dus niet.

18
Q

Wat kan een antwoord zijn op de theologische kritiek die Copernicus kreeg?

A

Er bestaan twee soorten boeken:

  1. De bijbel: geschreven door het volk voor het begrip van de normale mens. Het is op verschillende manieren te interpreteren en het heeft de functie voor morele educatie.
  2. Het boek van de natuur: geschreven in geometrische taal (niet in wiskunde; te abstract). Dus Aristoteles’ perfecte vormen: cirkels en zo komen helemaal niet voor in de natuur. Het is alleen toegankelijk voor wiskundigen en filosofen. Het is ten behoeven van ons begrip op de wereld.

De boeken hebben niets met elkaar te maken. Het maakt een weg vrij voor het ontplooien van filosofie van religieuze bemoeienis. De filosofie is niet langer meer een dienstmaagd van de theologie.

19
Q

Leg de kenleer van Aristoteles uit.

A
  1. De enige echte kennis is de kennis van de oorzaken: kennis is universeel en causaal.
  2. Menselijke zintuigen zijn betrouwbaar. Wat wij waarnemen is ook echt zoals het in de werkelijkheid is (empirische theorie).
  3. Natuurfilosofie houdt zich alleen bezig met natuurlijke omstandigheden.
20
Q

Leg de nieuwe kenleer uit (Galileo Galilei).

A
  1. Kennis is niet alleen van de oorzaken: het kan ook een beschrijving zijn van de fysische verschijnselen.
  2. Instrumenten kunnen gebruikt worden om ons inzicht in de natuur te versterken.
  3. De natuurwetten blijven gelijk. Artificiele situaties veranderen niets.
21
Q

Wat zijn de gevolgen van de nieuwe kenleer?

A
  1. De formele oorzaak en de doeloorzaak zijn afgewezen: er zijn alleen materiële oorzaken en werkoorzaken (beweging). De formele oorzaak en de doeloorzaak worden afgewezen.
  2. Alles bestaat slechts uit materie en beweging. Materie bestaat uit kleine onderdelen die in beweging zijn, atomen. De natuur wordt begrepen als een machine.
  3. Dus er is niet langer meer een telos, doel in dingen. Als er alleen materie en beweging is, is er geen ruimte voor een doel.
22
Q

Wat zijn de gevolgen van de ontwikkeling voor de filosofie?

A
  1. Algemeen: traditionele autoriteiten hebben afgedaan en het zelfdenkende subject staat centraal. Het subject dat zijn eigen denken en zijn eigen rede kan inzetten. Een breuk met het Aristotelische wereldbeeld.
  2. Metafysica: het verdwijnen van het onderscheid tussen arts-natura (kunst en natuur).
  3. Kenleer: waarnemingen zijn feilbaar. Kennis van het hoe i.p.v kennis van het waarom: de geboorte van experimentele cultuur.
  4. Fysica (natuurfilosofie): kwantitatieve fysica: natuurwetten. De vorm is uit de natuur geschreven.
  5. Ethiek: spanning tussen godsdienst/wetenschap, geloof/rede, determinisme versus vrijheid: is de mens vrij of moet die ook de natuurwetten volgen?