Inleiding Flashcards
*
Kennis van gewone ontwikkeling is noodzakelijk want
- Bep. stoornissen zijn specifiek voor levensfasen t.e.m. adolescentie
- Bep. stoornissen verschillen in uiting afh v/d levensfase
- Wat normaal is voor bep levensfase is het niet voor een andere
geef de specificiteit van de k&a psychiatrie
- Zoeken meestal niet zelf voor hulp
- Zijn afhankelijk van hun gezin en hun functioneren houdt vaak direct verband met de gezinssituatie
- Interventietechnieken en Ov/dZorg v k&a
>< volwassenen
geef de criteria om te bep wat (ab)normaal is; Criteria van Rutter
- Leeftijdsadequaat
- Duur, hoeveelheid, frequentie, intensiteit & Lijdensdruk?
- Omstandigheden, begrijpelijk? Bepaalde omstandigheden/pervasief?
- Wat is de geldende socio-culturele norm? Morbiditeit?
def: Psychiatrische stoornis
abnormaal verschijnsel, afwijkend van de geldende sociale norm, veroorzaakt ongemak/lijden/bezorgdheid bij betrokkene/omgeving. Het gedrag past binnen een psychopathologisch begrippen kader.
Dit betekent dat het gedrag of de symptomen geclassificeerd kunnen worden binnen de psychiatrie, bijvoorbeeld volgens de DSM-5 of ICD-10, de diagnostische handboeken voor psychische stoornissen
Welke 3 theoretische kaders heb je gezien?
- Bi-directioneel model
- Bio-ecologisch model
- Transactioneel model
Wat houdt het bi-directioneel model in?
Kind is in relatie tot ouder en problemen kunnen van beide richtingen komen
Wat houdt het bio-ecologisch model in?
Het bio-ecologische model omvat het inrapersoonlijk-/**biosysteem **(genetica, biologie, psychologie), het microsysteem (directe omgeving zoals gezin, school en hobby’s), het mesosysteem (interacties tussen microsystemen), het exosysteem (indirecte invloeden zoals het werk van ouders en het gezin van vrienden), het macrosysteem (waarden, normen, wetten en regels binnen de maatschappij) en het chronosysteem (de invloed van de tijdsgeest).
Wat houdt het transactioneel model in?
De eigenschappen van het kind ontstaan uit een complexe interactie tussen fenotype, genotype en omgeving, waarbij evocatieve wisselwerking (uitlokking, zoals opvoeding), actieve wisselwerking (zelf keuzes maken) en passieve wisselwerking (aanwezigheid van omgevingsfactoren, zoals door ouders) een rol spelen.
Wat is de DC: 0-3R (2005)?
- is een aanvulling op de** DSM**, owv zijn beperkingen voor stoornissen tijdens ‘infancy’
- richt zich meer op het functioneren in een ontwikkelingsperspectief en op het relatieaspect met proximale omgeving (bv; opvoedster)
- Accent ligt op het beoordelen van ontwikkelingsverloop (eerder dan aanwezigheid van symptomen)
Geef de 2-deling van probleemgedrag en beschrijf hun voorkomen.
- Internaliserend: meer bij ♀ naar zichzelf gericht
- Externaliserend: meer bij ♂ naar omgeving gericht
+ Kunnen samen voorkomen
+ Problemen/stoornissen passen niet perse in 1 v deze categorieën
Geef de **3 soorten diagnoses **
- Primaire diagnose: waardoor kunnen de symptomen meest waarcshijnlijk verklaard door worden?
- Differentiaaldiagnose: waardoor kunnen de symptomen nog verklaard worden? (hoe zeker ben ik?)
- Secundaire diagnose: waarvan kan er nog sprake zijn? (comorbiditeit)
geef voorbeelden van neurologische ontwkkelingsstoornissen
Verstandelijke beperkingen
Communicatiestoornissen
Autismespectrumstoornis
Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis
Specifieke leerstoornis
Motorische stoornissen
Ticstoornissen