Hun-hen-zij Flashcards
Onderwerp
= Zij
'’willen deze taak graagovernemen. (wie willen overnemen? Zij)’’
voorzetsels
=hen
Hij wil deze taak graagaan hen overlaten.
De brief is nietvoor henbedoeld.
Wij kwamen pasna henbinnen.
(Denk aan de kast)
Meewerkend voorwerp
=hun
kijkof je er ‘aan’, ‘voor’ of ’bij’ voor kunt denken
Hij gafhun(= aan hen) een boek.
Zij ishun(= aan hen) veel verschuldigd.
Hij schonkhun(= voor hen) een drankje in.
Andere gevallen
=Hen
(dus als er geen voorzetsel voor staat, het geen meewerkend voorwerp is en je dus er geen ‘aan’,‘voor’ of ’bij’ voor kunt denken)
Hij dankte hen voor de feestelijke dag.
Ik heb hen niet gezien.
_____ gaan naar de bioscoop vanavond.
zij
Ik heb een cadeau voor _____ meegenomen.
hen
Dat is het huis van _____.
Hun
Ik heb met _____ gesproken over de vergadering.
hen
_____ zijn de beste vrienden die ik heb.
zij
_____ hebben gisteren een mooie film gezien.
a) Hun
b) Hen
c) Zij
c
Ik zie _____ vaak in het park.
a) Hun
b) Hen
c) Zij
b
Ik ga met _____ uit eten vanavond.
a) Hun
b) Hen
c) Zij
b
Het is hun idee om samen te werken, en _____ zijn erg enthousiast.
a) Hun
b) Hen
c) Zij
c
Ik wil _____ uitnodigen voor mijn verjaardag.
a) Hun
b) Hen
c) Zij
b