Hst 7: Kostprijsberekening Flashcards

1
Q

Uit welke 3 factoren bestaat de kostprijs van een verzekering?

A
  • risicopremie
  • kostenopslag
  • veiligheidsopslag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke 3 benaderingswijzen van een risico zijn er?

A
  • statistisch
  • intuïtief
  • marktgericht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat dekt de risicopremie?

A

het bedrag dat naar verwachting aan schades moet worden betaald. Dit is gebaseerd op statistisch materiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat dekt de kostenopslag?

A

de kosten (administratiekosten en overhead van de verzekeraar en de provisie van de bemiddelaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat dekt de veiligheidsopslag?

A

de marges in het statistisch materiaal. Voor bijvoorbeeld de calamiteiten. In dit deel zit ook een winstopslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke premiefactoren zijn niet statistisch?

A

het is risico van antiselectie: waarbij de verzekering vooral mensen aantrekt, die verwachten ook een beroep op die verzekering te moeten doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat s de reactie van een verzekeraar op antiselectie?

A

intuïtieve benadering door te selecteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt de verkoopprijs bepaald?

A

marktbenadering: er wordt gekeken naar de consument en andere verzekeraars.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe wordt de praktische kostprijs bepaald?

A

intuïtieve benadering door acceptatie en begeleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de theoretische kostprijs?

A

statistische benadering door risicopremie, kostenopslag en veiligheidsopslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn langcyclische producten?

A

producten waarbij veel tijd zit tussen de premiebetaling en schadeuitkeriing, bijvoorbeeld AVB’s.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Noem twee vormen binnen de statistische benadering?

A

collectieve equivalentie en individuele equivalentie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt collectieve equivalentie (gelijkwaardigheid) in?

A

dat de schadelast gelijk wordt verdeeld over alle verzekerden. Dus iedereen betaalt een gelijke premie zonder onderscheid (geen differentiatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat houdt individuele equivalentie in?

A

dat voor één bepaald risico alle risicofactoren worden opgespoord en gewogen. Op basis daarvan wordt een individuele kostprijs bepaald. (differentiatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een varkenscyclus?

A

Sterke schommelingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar kan een conjunctuurbeweging zijn?

A

dat verzekeraars bij een slechte economie te maken krijgt met meer frauduleuze schades.

17
Q

Wat kan een toevallige component zijn?

A

een topschade die een statistiek totaal kan veranderen.

18
Q

Wat is het doel van de credibillitymethode?

A

om met schommelingen in het schadeverloop zo veel mogelijk rekening te houden.

19
Q

Door welke 3 factoren wordt de verwachte schade op een post volgens de credibilitymethode bepaald?

A
  • schadewaarneming op de post zelf (houtverwerkingsbedrijf)
  • schadewaarneming op alle posten in de groep (houtindustrie)
  • schadewaarneming van alle posten (gehele industrietak)
20
Q

Hoe gaat de credibilitymethode te werk?

A

van iedere deelportefeuille wordt een credibilityfactor (betrouwbaarheidsfactor) berekend.