Hoorcolleges WF (1/2) Flashcards
funderingsdenken (college 1)
- Funderingsdenken heeft betrekking op het zoeken naar onveranderlijke, fundamentele principes om kennis te rechtvaardigen en op te bouwen
- Het is het streven naar de meest fundamentele en onbetwistbare basisprincipes om kennis op te bouwen, met de overtuiging dat als deze fundamenten waar zijn, alle andere kennis die erop gebaseerd is, ook waar is.
logisch positivisme (empiristen) (college 1)
strikte focus op harde wetenschap kennis baseren op pure waarneming.
empirische observaties en feiten.
beperken tot waarneming: sense data.
* Alleen kale objectieve feiten;
* Geen verzinsels (metafysica)
* Alleen observaties en formele logica (inclusief wiskunde)
Empirisch-analytische benadering (college 1)
Positivisme is de filosofie achter de empirisch analytische wetenschapsopvatting. Het is het nastreven van objectieve kennis.
Sociale wetenschappen naar het model van de natuurwetenschappen.
Normativiteit (college 2)
Normativiteit heeft vier ingrediënten:
1. Waarden; gereflecteerde preferenties en doelen die iemands identiteit bepalen
2. Regels/normen: principes, criteria, regels en wetten
3. Waardeoordelen: evaluatief gedrag/uitspraken
4. Concrete voorschriften: imperatieven, bevelen, vermaningen, bevel
cognitivisme (college 3)
Dit is een alternatief voor dualisme.
Volgens het cognitivisme bestaat een mens uit een materieel lichaam en een materieel brein (mind-brain). Het is dus een vorm van materialisme. Binnen deze stroming wordt het brein ook vaak gezien als een computer.
Uitspraak van Steven Pinker over cognitivisme: ‘The mind is what the brain does’.
Cognitie vindt plaats in het brein en het brein is een computer. De geest zit in het hoofd.
belichaamde cognitie (college 3)
Dit staat tegenover cognitivisme.
De belichaamde cognitie gaat uit van het levende individu: een mens is een organisme en heeft een lichaam, geest, brein en leven. Het lichaam is samengesteld uit lichaamsdelen en het leven is samengesteld uit processen. Een lichaam en een organisme zijn niet hetzelfde: in een organisme zit leven en een lichaam is een object.
Cognitie is iets wat men doet met zijn lijf in interactie met zijn omgeving.
Cognitie is een gesitueerde activiteit.
Geesteswetenschappelijke benadering (college 4)
kijken naar cultuur en uitingen en geïnteresseerd in de betekenis en de beleving.
Men is aan het duiden, Men is een het interpreteren. Men is beweegredenen aan het begrijpen. Het gaat om rationeel zijn, daarin mee kunnen gaan.
folk psychology (college 4)
Is de alledaagse psychologie, het alledaagse nadenken over redenen. In het ‘normale leven’ denkt men na over elkaars beweegredenen, psyche of geest. Dus iedereen is eigenlijk psycholoog.
hermeneutiek (college 4)
Dit past bij de geesteswetenschappelijke opvatting en zegt nadrukkelijk ja tegen folk psycholoy. Het is een wetenschappelijke manier van interpreteren. Het gaat om het begrijpen in plaats van verklaren. Het is niet belangrijk om te tellen en meten, maar om te luisteren.
Men kan dit doen door middel van de hermeneutische cirkel van Gadamer.
twee culturen (college 4)
In de wetenschap zijn twee culturen ontstaan: alfa (gamma) versus beta.
Oftewel empirisch-analytisch versus geesteswetenschap.
inductie + voorbeeld (college 5)
Inductie is een redeneerproces waarbij men algemene conclusies probeert te trekken op basis van beperkte waarnemingen of gegevens. Het idee is dat als iets herhaaldelijk wordt waargenomen, het waarschijnlijk waar is. Inductie is echter niet onfeilbaar en leidt niet altijd tot juiste conclusies.
Als de waargenomen gevallen waar zijn, is het waarschijnlijk dat de algemene conclusie ook waar is.
Voorbeeld 1: Elke zwaan die we ooit hebben gezien is wit, dus we concluderen dat alle zwanen wit zijn. Dit is een inductieve redenering.
deductie + voorbeeld (college 5)
Deductie is een redeneerproces waarbij men specifieke conclusies trekt op basis van algemene regels of principes. Het begint met brede algemene beweringen en past deze toe op specifieke situaties. Deductie wordt vaak geassocieerd met logica en wiskunde.
Als de premissen waar zijn, moet de conclusie ook waar zijn.
Voorbeeld 1: Alle mensen zijn sterfelijk. Socrates is een mens. Daarom is Socrates sterfelijk. Dit is een deductieve redenering.
Abductie + voorbeeld (college 5)
Abductie is het proces waarbij men een verklaring of hypothese zoekt om bepaalde gegevens of waarnemingen te begrijpen, zelfs als de verklaring niet gegarandeerd juist is. Het is een soort redeneren waarbij men de beste mogelijke verklaring probeert te vinden voor een situatie op basis van beschikbare gegevens, zonder dat deze noodzakelijkerwijs waar is.
Als we een plausibele verklaring hebben gevonden voor de gegevens, concluderen we dat deze verklaring juist is, omdat deze overeenkomt met de beschikbare gegevens.
Voorbeeld 1: Stel dat je thuiskomt en ontdekt dat je hond de prullenbak heeft omvergeworpen. Je ziet rommel en een schuldig uitziende hond. Je concludeert dat de hond de prullenbak heeft omgegooid om bij het eten te komen.
waarnemen is duiden (college 6)
Dit idee benadrukt dat waarnemingen en feiten niet op zichzelf staan, maar worden beïnvloed door onze interpretatie, achtergrondkennis en culturele context.
holisme probleem
Dit probleem geeft aan dat je nooit met zekerheid kan zeggen dat een hypothese gefalsificeerd is, vanwege de vele nulhypothesen die erbij betrokken zijn.
Hypothesen kun je niet los van elkaar toetsen.