Hoorcollege 7: Mentalisation based treatment Flashcards

1
Q

Mentaliseren

A

Het impliciet en expliciet waarnemen en begrijpen van het gedrag in termen van intentionele mentale toestanden (zoals gevoelens, bedoelingen) van zichzelf en anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kenmerken van mentaliseren

A
  1. Mentale toestanden zijn intern, nauwelijk zichtbaar
  2. We trekken conclusies over mentale toestanden
  3. Die conclusies kunnen foutief zijn
  4. Centrale uitgangspunt is het innemen van een niet-wetende en nieuwsgierige houding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Doel van mentaliseren

A

Onszelf van buitenaf te zien en anderen van binnen. Het creëert een betekenisvol zelf en het vermindert miscommunicatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe ontwikkelt het mentaliserend vermogen?

A

Gradueel ontwikkelingsproces startend vanaf de geboorte. Multigelaagd construct: teleologisch denken, psychische equivalentie en pretend modus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Teleologisch denken

A

0-6 maanden: Lichamelijke toestand kenbaar maken,bv honger –> huilen
6-12 maanden: Oorzaak en gevolg herkennen en gebruik van maken. Dit gaat fout als ouders geen aandacht geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychische equivalentie

A

2-3 jaar: Acties toekennen aan mentale toestanden, maar nog geen theory of mind (snapt niet dat gedachten van anderen anders zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pretend modus

A

3-4 jaar: Rollenspel (voelt echt)
6-11 jaar: De verschillende mentaliserende modi worden samengevoegd tot 1 geheel. Mentaliserend vermogen nog afhankelijk van goedkeuring omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat verminderd het vermogen om te mentaliseren?

A

Stress en trauma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ontwikkeling mentaliseren

A

Pre-mentaliserende modi:
1. Teleologische modus (1,5 jaar): objectconstantie: als ik het niet zie dan is het er niet
2. Psychische equivalente modus (3-4 jaar): intern werkelijkheid = externe werkelijkheid = eigen
3. Alsof modus (3-4 jaar): Loskoppeling interne en externe werkelijkheid.
Mentaliseren: integratie van deze modi (rond 4 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onveilig- vermijdend gehechte kinderen

A

Bij een vermijdende hechtingsstijl zijn clienten vaak wantrouwend naar anderen. Ze kunnen afstandelijk overkomen en zijn niet graag afhankelijk van een ander. Ze doen dingen het liefst alleen. Dit kan komen doordat ouders tijdens de opvoeding in het contact met hen vaak negatief, afwijzend en niet-sensitief waren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Onveilig-afwerend/ ambivalent gehechte kinderen

A

Ze ervaren sterke wisselingen in hun stemming. Ze hebben verlatingsangst maar bij
hereniging kunnen ze boos en afwerend opstellen. Deze hechtingsstijl ontstaat omdat
ouders overbezorgd, inconsequent en/of onvoorspelbaar waren. Het signaal dat zij van ouders kregen was niet duidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Gedesorganiseerde hechtingstijl

A

Vaak bij misbruik of verwaarlozing in kindertijd door ouders. Tegelijkertijd bron van veiligheid en van angst is. Cliënten hebben hierdoor geen vertrouwen in hunzelf en in anderen. Pijn, trauma of angst is hierbij de basis. Op sociaal gebied zijn ze veelal in
de war, moeite relaties aan te gaan. Je zoekt toenadering, maar er is tegelijk sprake van vermijding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verdeling hechting populatie

A

60% veilig gehecht
20% vermijdend
15% ambivalent
5% gedesorganiseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psychopathologie en hechting

A

Onveilige hechting leidt niet tot psychopathologie. Gedesorienteerde hechting wel op latere leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vemorgen mentaliseren hechtingstijl

A

Onveilige hechtingstijl minder vermogen dan veilige hechtingstijl en dat maakt het moeilijker om met anderen om te gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Spiegeling

A

Manier om te laten zien dat ze snappen hoe je voelt en samen oplossen. Niet te realistisch reageren, zoals zelf ook in paniek raken en niet negeren, zoals te zeggen dat ze niet moet aanstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Gemarkeerd spiegelen

A

Onderscheid maken eigen belevingen en die van een ander. Bijv. Ik zie dat je boos bent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ongemarkeerd spiegelen

A

Geen onderscheid eigen beleving en die van een ander, dus te veel mee gaan.

19
Q

Psychische equivalente modus

A

Kind denkt dat hun interne werkelijkheid gelijk is aan de externe werkelijkheid, bijvoorbeeld kind paniek want monster onder bed –> moeder reageert met paniek –> kind denkt wat ik voel is terecht.

20
Q

Gevolgen ongemarkeerd spiegelen

A

De ouder reageert te realistisch. Er is escalatie, want er vindt geen containment plaats. Het gevoel van kind blijft heftig en beangstigend.

21
Q

Incongruent spiegelen

A

De gespiegelde gevoelens komen niet overeen met interne gevoelens. Niet matchende secundaire representaties. Bijvoorbeeld: zeggen als kind bang is, stel je niet aan!

22
Q

Gevolgen incongruent spiegelen

A

Innerlijke leegt; de innerlijke beleving is te weinig reëel.

23
Q

Gevolgen affectregulatie bij verschillende hechtingsstijlen

A

Veilig: Moduleren en kalmeren van pijnlijke affecten.
Vermijdende: overregulatie
Gepreoccupeerde/ afwerende: onderregulatie
Gedesorganiseerde: afwisseling van onder - en overregulatie.

24
Q

Vervolg van psychische equivalentie modus

A

Heel zeker van hun zaak zijn, geen ruimte voor alternatieve zienswijzen, voorbeeld: mannen zijn niet te vertrouwen. Vaak wantrouwend en vijandig en negatieve cognities over zelf.

25
Q

Teologische (doelmatige) modus

A

Alles wat waargenomen wordt is werkelijkheid; wat ik zie, is wat er is. Zien alleen bevestiging. Deze mensen laten voelen alsof je gemanipuleerd wordt, maar snappen niet dat ze zo over komen. (net als bij bordeline). Bijvoorbeeld: therapeut moet betrokkenheid bewijzen door extra sessies, anders “Het boeit haar niet hoe het met mij gaat”.

26
Q

Alsof modus/ pretend mode

A

De interne wereld is losgekoppeld van de externe wereld. Gekoppeld aan leegheid, betekenisloosheid en risicovolle gedragingen zoals middelenmisbruik of zelfbeschadiging om zowel niets als iets te voelen.

27
Q

Therapeutische houding

A
  • Monitor ook eigen mentaliserend vermogen
  • Niet-wetende houding
  • Actief en betrokken
  • Deelnemer > observator
  • Transparantie eigen mentale toestand
28
Q

Principes van interventies

A
  • Eenvoudig
  • In het hier en nu
  • Procesgericht (niet op inhoud)
  • Gericht op affect
  • Gericht op mentale toestand
  • Gericht op verband tussen actuele gebeurtenis en mentale toestand
  • Nadruk op bewuste inhouden en niet op onbewuste lagen.
29
Q

Primaire steun

A

Laten merken dat je het echt wilt begrijpen.

30
Q

Positieve feedback

A

Identificeer, exploreer en complimenteer als er goed wordt gementaliseerd.

31
Q

Uitdagingen interventie

A

Het doel is niet-mentaliseren direct te laten stoppen, ook al is het voor korte tijd. Zorg voor verbazing bij patiënt zodat hij weer in zelfreflectief proces gaat. Als mogelijk gebruik maken van humor.

32
Q

Interventiespectrum

A
  • Steunend en empathisch reageren
  • Verduidelijken, uitwerken en uitdagen
  • Mentaliseren en affect focus
  • Mentaliseren in/van de relatie
33
Q

Verduidelijken, uitwerken en uitdagen

A

Belang om patiënt betekenis te geven aan het gedrag dat voortkwam uit het falen van mentaliseren

34
Q

Steunend en empatisch reageren

A

Primaire steun en positieve feedback

35
Q

Mentaliseren en affect modus technieken

A

Vertragen (‘Stop, luister en kijk’) en terugspoelen (‘stop, ga terug en exploreer’).

36
Q

Verduidelijken, uitwerken en uitdagen techniek

A

Bevriezen

37
Q

Bevriezen

A

Stop en sta stil: Bij overgang naar niet-mentaliseren. Therapeut onderbreekt de dialoog en dringt aan dat de patiënt zich richt op het moment van de overgang.

38
Q

Vertragen

A

Stop, luister en kijk: Bij signalen van verminderde mentaliserende capaciteit.
Hoe? Sessie wordt stil gezet en vertraagd om stap voor stap te mentaliseren in het moment.

39
Q

Terugspoelen

A

Stop, ga terug en exploreer: Als gevaar dan gevoelens van patiënt of groep oncontroleerbaar worden.
Hoe? Ga terug in tijd binnen sessie om het proces te exploreren (achteraf mentaliseren).

40
Q

Timing interventiespectrum

A

Type interventie hangt af van emtionele intensiteit van het moment. Begin bij twijfel bovenaan en als nodig naar vroegere interventies.

41
Q

Equivalent, lage spanning

A

Vertellen hoe kut de wereld is zonder affect te tonen

42
Q

Pretend lage spanning

A

Praten over niks boeiends

43
Q

Voor wie wordt MBT toegepast?

A

Persoonlijkheidsstoornissen, eetstoornissen en verslavingsproblematiek