hoorcollege 3&4 experimenteel Flashcards

1
Q

3 soorten replicatieonderzoek

A

Directe replicatie: onderzoeksprotocol
 Conceptuele replicatie: a
 Replicatie + uitbreiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Directe replicatie:

A

onderzoeksprotocol moet exact herhaald worden
o Voordeel: zeer goed vergelijkbaar
o Nadeel: problemen met interne validiteit bij origineel onderzoek nog
steeds aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

 Conceptuele replicatie:

A

aanpassingen in onderzoeksprotocol zijn
toegestaan
o Voordeel: mogelijkheid om design te verbeteren
o Nadeel: minder goed vergelijkbaar
 Replicatie + uitbreiding
o Voordeel: mogelijk aanvullende vragen onderzoeken
o Nadeel: minder goed vergelijkbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

 Replicatie + uitbreiding

A

o Voordeel: mogelijk aanvullende vragen onderzoeken
o Nadeel: minder goed vergelijkbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

redenen replicatiecrisis

A

Eén van de redenen hiervoor wordt gezocht in de focus op de p-waarde
o Publication bias: onderzoek wordt alleen gepubliceerd als er een
significant resultaat uit komt

o Questionable Research Practices: voor onderzoekers is het van belang
dat hun onderzoek gepubliceerd wordt, dus zij worden verleid om te focussen op het vinden van een significant resultaat
o p-waarde onjuist rapporteren
o Data verwijderen om p-waarde te beïnvloeden
o Significantieniveau aanpassen om te ‘zorgen voor’ een significant resultaat
o Extra data verzamelen om te zien of het resultaat dan wel significant is
o Alleen verschillen tussen bepaalde groepen rapporteren (die wel significant zijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fit van een hypothese

A

Met de fit van de hypothese wordt bepaald hoe goed een hypothese
bij de data past
 Stel: we toetsen H0 : e = c
 Stel: we vinden M e = 15 en M c = 1, dan is de fit van H0 met de data
niet goed
 Stel: we vinden M e = 4.5 en M c = 5, dan is de fit van H0 met de data
best wel goed
 Als we een hypothese hebben met een goede fit vinden we deze
hypothese waarschijnlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Bayes Factor

A

 De Bayes Factor geeft aan hoe goed hypothesen ten opzichte van
elkaar bij de data passen

 BF 01 geeft aan hoeveel keer meer support er in de data te vinden is
voor H0 ten opzicht van H1

 BF 01 = 10 geeft aan dat in de data voor H0 10 keer meer steun te
vinden is dan voor H1

 De Bayes Factor wordt niet vergeleken met een grenswaarde (zoals 
voor de p-waarde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Posterior Model Kansen (PMKs)

A

Dit kunnen we ook uitdrukken in Posterior Model Kansen
o PMK 0 is de kans dat H0 waar is, gegeven de informatie in de data
o PMK 1 is de kans dat H1 waar is, gegeven de informatie in de data
o Beide kansen tellen op tot 1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Conditionele Type I en II fouten

A

 PMK0 = 0.2 is de Conditionele Type I fout. Als we voor H1 kiezen is de
kans dat we dat ten onrechte doen gelijk aan 0.2

 PMK1 = 0.8 is de Conditionele Type II fout. Als we voor H0 kiezen is
de kans dat we dat ten onrechte doen gelijk aan 0.8

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bayesian Updating

A
  1. Begin met een redelijk aantal personen per groep
  2. Voeg telkens personen toe tot de BF of PMK waarden overtuigend zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stappenplan Bayesiaanse Hypothese Evaluatie

A

 Stap 1: toetskeuze en hypotheses bepalen (eventueel: bepaal
gewenste hoeveelheid support)
 Stap 2: assumpties controleren
 Stap 3: Bayes Factor en PMKs bepalen
 Stap 4: conclusie trekken over je hypothesen
 Stap 5: inhoudelijke conclusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

ANOVA

A

analysetechniek waarin we 3 groepen
tegelijk kunnen analyseren

 Daarmee kunnen we de volgende vraag beantwoorden:
Verschillen de 3 groepen in hun gemiddelde rekenscore?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ANOVA Hypothesen zijn standaard

A

H0: Uexp = Uexp2= Ucontr
H1: minimaal een van de gemiddelden is anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aanvulling NHST assumpties

A

Scores moeten in beide groepen normaal verdeeld zijn

Scores moeten in beide groepen gelijke spreiding hebben. Extra hypothese toets adhv levene’s test (is P groter of kleiner dan a). H0 is waar is goed dan is de spreiding gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

toetsingsgrootheid ANOVA

A

In de ANOVA wordt een F-waarde berekend als toetsingsgrootheid
 Dat is de ratio van variantie binnen groepen en variantie tussen
groepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

F-waarde

A

Kleine spreiding binnen de groepen= Grote spreiding tussen de groepen= grote FWAARDE

Grote spreiding binnen de groepen
Kleine spreiding tussen de groepen= Kleine F-waarde

17
Q

effectgroote ANOVA

A

percentage verklaarde variantie = N^2

N^2 = 0.01 KLEIN EFFECT
N^2= 0.09 MEDIUM EFFECT
N^2= 0.25 GROOT EFFECT

18
Q

vijf principes beschreven die de grondslag vormen van integer onderzoek:

A

Eerlijkheid
Zorgvuldigheid
Transparantie
Onafhankelijkheid
Verantwoordelijkheid