CH 11 + ARTIKEL Flashcards

1
Q

convenience sampling

A

De makkelijkste optie voor het selecteren van deelnemers is om die subjecten te benaderen waar de onderzoeker zelf de minste inspanning voor hoeft te doen. Dit noemen we een gemakssteekproef (convenience sample).

Dat kan op allerlei manieren. Een paar voorbeelden zijn:

De mensen vragen die fysiek/geografisch dicht bij de onderzoeker zijn
De mensen vragen die de onderzoeker via social media eenvoudig kan bereiken
Naar een locatie gaan waar de onderzoeker weet dat de mensen bereid zijn om mee te werken

Dit is geen uitputtende lijst, maar geeft je wel een idee van wat “gemak” kan betekenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

purposive sampling

A

In kwalitatief onderzoek is de onderzoeker vaak opzoek naar een selecte groep mensen die een specifieke bijdrage kunnen leveren aan een beter begrip van hetgeen onderzocht wordt. De onderzoeker kan bijvoorbeeld opzoek zijn naar mensen met een bepaald opleidingsniveau of seksuele voorkeur, of naar mensen die een specifieke mening of ervaring hebben.

In deze situaties kan de onderzoeker ervoor kiezen een doelgerichte steekproef te gebruiken. De onderzoeker gaat dan op zoek naar juist die mensen die aan deze specifieke voorwaarden voldoen.

A sampling stategy in wich cases are deliberatly selected on the basis of features that distinguish them from other cases.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

snowball sampling

A

gebruik je wanneer de participanten moelijk bereikbaar zijn. Je interviewd een “gehandicapte man in Afrika”via hem krijg je nieuwe connecties om een ander te interviewen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Null effects

A

Wanneer er tussen de verschillende “comperison groups” geen verschil in uitkomst zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Random sampling

A

“Occuring without any order or pattern. “
Steekproef middels een random methode zoals lootje trekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Random assignment

A

Random participanten aan een groep toewijzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Credibility

A

The confidence that can be placed in the truth of
the research findings. Credibility establishes
whether the research findings represent plausible
information drawn from the participants’ original
data and is a correct interpretation of the partic-
ipants’ original views

“Strategies to ensure credibility are pro-
longed engagement, persistent observation, triangula-
tion and member check (Box 2). “

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Transferability

A

The degree to which the results of qualitative
research can be transferred to other contexts or
settings with other respondents. The researcher
facilitates the transferability judgment by a
potential user through thick description

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dependability

A

The stability of findings over time. Dependability
involves participants’ evaluation of the findings,
interpretation and recommendations of the study
such that all are supported by the data as
received from participants of the study

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Confirmability

A

The degree to which the findings of the research
study could be confirmed by other researchers.
Confirmability is concerned with establishing that
data and interpretations of the findings are not
figments of the inquirer’s imagination, but clearly
derived from the data.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Reflexivity

A

The process of critical self-reflection about oneself
as researcher (own biases, preferences, precon-
ceptions), and the research relationship (relation-
ship to the respondent, and how the relationship
affects participant’s answers to questions).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

trustworthiness

A

which simply poses the question ‘Can the findings to be
trusted?’

but the best-known criteria are credibility, transferability, dependability,
and confirmability

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Triangulatie

A

Triangulatie is het onderzoeken van een sociaal fenomeen vanuit verschillende invalshoeken.

Triangulatie heeft als doel om de geloofwaardigheid van kwalitatieve onderzoeksresultaten te verhogen.

Door het verzamelen van gegevens met verschillende methoden of uit verschillende bronnen kan aanvullende ondersteuning voor een theorie worden gevonden. Ook kan het er juist toe leiden dat er tegenstrijdige resultaten worden gevonden of dat de resultaten aanleiding geven om de voorlopige theorie aan te passen of uit te breiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vormen van triangulatie

A

De volgende vormen van triangulatie worden onderscheiden:

Data triangulatie
Onderzoeker triangulatie
Theoretische triangulatie
Methodologische triangulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

data triangulatie

A

Bij data triangulatie worden verschillende typen kwalitatieve gegevens verzameld. Dus naast interviews worden er bijvoorbeeld ook observaties gedaan.

De verschillende databronnen kunnen tegenstrijdige informatie bevatten. De onderzoeker zal moeten ontdekken waarom die inconsistenties er zijn. Dit zorgt voor een beter beeld van hetgeen er onderzocht wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Onderzoeker triangulatie

A

De manier van denken van een onderzoeker kan invloed hebben op de uitkomsten van een onderzoek. Met onderzoeker triangulatie verzamelen en/of analyseren verschillende onderzoekers de data. Zij doen dit onafhankelijk van elkaar zodat zij elkaar tijdens dit proces niet beïnvloeden.

Na de analyse worden de gevonden resultaten met elkaar vergeleken en wordt nagegaan waar eventuele verschillen vandaan komen.

17
Q

Theoretische triangulatie

A

Bij theoretische triangulatie worden de verzamelde gegevens bekeken vanuit verschillende theoretische invalshoeken. Zo zou een psycholoog bij een onderzoek naar rouwverwerking in samenwerking met een socioloog ook het sociologisch perspectief kunnen meenemen in de interpretatie van de resultaten.

Deze aanpak zou nieuwe inzichten op kunnen leveren, die, kijkende vanuit één discipline, niet verkregen zouden zijn. Dit zou kunnen leiden tot aanpassingen of uitbreiding van de voorlopige theorie.

18
Q

Methodologische triangulatie

A

Vaak wordt onder methodologische triangulatie het combineren van kwalitatieve met kwantitatieve gegevens, oftewel cijfermatige gegevens, verstaan. Dit wordt ook wel mixed methods onderzoek genoemd.

Het verzamelen van kwantitatieve gegevens komt in deze cursus aan bod in de weken over correlationeel en experimenteel onderzoek.

19
Q

informant

A

A person who has special knowledge about a research questio based on the person’s social or professional position

20
Q

respondent

A

the person who is interviewed. also called an interviewee

21
Q

case-study-logic

A

An approach in wich the goal is to understand the case or person in dept, not as a representation of a wider population

22
Q

sampling for range

A

A purpose sampling strategy in wich researchers try to maximize respondents rangeof experiences with the phenomena under study.

23
Q

snowball sampling

A

A sampling strategy in wich the researcher starts with one respondent who meets the requirement for inclusion and then ask the respondent to recommend another erson to contact (who also meets the requirement for inclusion)

Een andere selecte steekproefmethode is de sneeuwbalsteekproef. Hierbij neemt de onderzoeker contact op met één subject (of een paar meer) in de doelpopulatie. Daarna leidt elke respondent de onderzoeker naar één of meerdere nieuwe respondenten; de onderzoeker maakt op deze manier gebruik van het netwerk van de respondent.

Deze methode is vooral geschikt wanneer de beoogde populatie moeilijk bereikbaar is, maar wanneer (groepen) mensen binnen deze populatie elkaar wel kennen.

24
Q

saturation

A

when new materials (interviews, observations, survey responses) fail to yield new insights and simply reinforce what the researcher already knows

25
Q

expert sample/ elite interview

A

intervieing people who are in the position to provide specialized information

26
Q

vignette

A

A short description of characters or situations that is presented to respondents in order to elicit a response

27
Q

reliability

A

a quality of an meassureconcerning how dependable it is.

28
Q

validity

A

A quality of a meassureconcerning how accurate it is.

29
Q

reflexivity

A

The process of systematically attending to the context of knowledge constructing, especially to the effect of the researcher, at every step of the way.

hoe de opbouw van het interview of de interviewer zelf de antwoorden kan beïnvloeden door zijn geslacht, ras, of ethniciteit.

Reflexivity is an important influence on the validity

30
Q

focus group

A

Focus groups are group interviews on a specific topic. The goal is to capture interaction and see which arguments/ ideas are stable and which ones are unstable. In comparison to in dept interviews focus groups focus more on the discussion.

There ar 6-10 respondants and between 8-12 questions to answer. the best way to analyse a focus group is by filming an transcribing the confersation.

31
Q

moderator

A

A professionaly traind person who leads the discussion in a focus group. (keep participants on topic, make sure everyone takes part, ask follow up questions.)

32
Q

informal interview

A

an informal confersation with people who have background knowledge relevant to study. Is frequently used before desingning an effective (un)structred interview

33
Q

oral history

A

an untructured of semi-structured interview in which people are asked to recall their experiences in a specific historical era or during a particular historical event. Think of 9/11 or the dead of queen E (uk)

34
Q

life Historical interview

A

an in-dept interview used to understanding how lives unvold over time, the timing and sequencing of important life events, and other turning points in individual lives.

35
Q

life course

A

human development over the life span, taking in to account how individual lives are socially patterned and affected by historical change

36
Q

cognitive interviews

A

an interview with survey respondens to understand how they interpret particular questions and terms. respondents “think out loud” as they answer the questions. also called a cognitive pretest.

37
Q

Quotasteekproef

A

De quotasteekproef is in dit geval een goede optie. Bij een quotasteekproef stelt de onderzoeker van tevoren vast hoeveel respondenten met specifieke kenmerken opgenomen moeten worden in de steekproef.

Een aantal voorbeelden zijn:

de ratio man/vrouw 
verschillende etnische achtergronden
aanhangers van verschillende voetbalclubs
38
Q

Sequentiële steekproef

A

In kwalitatief onderzoek wordt er vaak gebruik gemaakt van een sequentiële steekproef. Vaak leren onderzoekers pas gedurende het onderzoek welke kenmerken belangrijk zijn om rekening mee te houden bij het selecteren van respondenten. Bij een sequentiële steekproef worden de criteria waaraan respondenten moeten voldoen tijdens het onderzoek aangepast.

In het begin mag iedereen uit de doelpopulatie in de steekproef worden opgenomen, later worden respondenten met specifieke kenmerken gezocht.