Hoorcollege 2 - Psychodiagnostiek Flashcards

1
Q

Psychodiagnostiek

A

aan de hand van metingen en tests wordt relevante info verzamelt om te kijken wat er aan de hand is. Focus idiografisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

idiografisch

A

gericht op een persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

nomothetische benadering

A

focus op een groep mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Klinische interviews

A

intake gesprek, vaak eerste contact tussen client en psycholoog. Doel
= verzamelen gegevens over o.a. persoonlijke geschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gestructureerde Interviews

A

vooraf voorbereid, strikt schema wordt gevolgd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ongestructureerde interview

A

met name open vragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

semi-gestructureerde interview

A

bijvoorbeeld SCID-5. Wel gestructureerd bijvoorbeeld door de DSM-5 maar wel open vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychologische tests

A

intelligentietests; meten indirect intellectuele capaciteit zowel
verbale als non-verbale vaardigheden. Prestatie word vaak beïnvloed dor niet-intelligentie factoren zoals motivatie, angst ervaring, culturele bias… maar ook vragenlijsten behoren tot psychologische tests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Neuropsychologische tests

A

Neuropsychologische diagnostiek wordt ingezet als hulpmiddel bij het stellen van diagnoses op het gebied van aandacht, geheugen, flexibiliteit en onderpresteren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Psychofysiologische tests

A

meten fysiologische reactie als indicatie oor psychische problemen. Wordt niet veel geburikt in klinische praktijk, vaak heel dure apparatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Klinische observaties

A

Probeer beeld te krijgen van gedrag van persoon die lijken op situaties uit ADL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Klinische profielen

A

profielen van een gemiddelde client met een bepaalde stoornis zoals schizofrenie. Zo kan je een profiel van een client vergelijken met klinische profielen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

L F en K

A

Doet de patient zich anders voor als hij de vragenlijst invult?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Projectieve tests

A

het is de bedoeling dat de client ambigue stimuli interpreteert. Uitgangspunt is dat mensen aspecten van hun persoonlijkheid projecteren in een taak.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Thematic Apperception Test TAT

A

cliënten krijgen vragen als wat gebeurd er op een plaatje.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Zinnen Aanvul Test

A

clienten vullen zinnen aan. Omstandigheden en behoeften / emoties van de client komen in de zinnen terug.

17
Q

Tekeningen

A

worden veel gebruikt bij kinderen. Bv teken een persoon of je gezin. Uit de tekening kan je opmaken hoe een kind de verhoudingen tussen gezinsleden ziet. Ook kan je veel opmaken uit de manier van tekenen: heel klein tekenen, heel groot tekenen, licht drukken?

18
Q

Soms ook neurologische tests

A

direct hersenstructuren en activiteit meten zoals EEG, PET-scans, CT scans, MRI, fMRI. Voordeel is dat de meting vaak heel accuraat is.

19
Q

Naturalistisch observeren

A

gebeuren in de omgeving van de client, vaak gericht op interacties. Soms niet praktisch, is tijdsintensief want je moet naar de locatie heengaan.

20
Q

Analoog observeren

A

in een kliniek/lab situatie wordt er een situatie nagebootst die lijkt op de problemen waartegen de cliënt aan loopt in het ADL

21
Q

Zelf monitoring observeren

A

cliënten registreren hoe vaak ze bepaald gedrag vertonen en hoe ze zich dan voelen en wat ze denken. Zorgt voor zelfinzicht

22
Q

DSM-5

A

handboek met overzicht van alle stoornissen.
Meer dan 500 psychische stoornissen

23
Q

comorbiditeit

A

Stoornissen kunnen tegelijkertijd voorkomen

24
Q

DSM-5; Categorisch

A

Wat is de naam van de stoornis

25
Q

DSM-5; Dimensioneel

A

hoe ernstig zijn de symptomen? Hoe disfunctioneel is de cliënt?

26
Q

DSM-5; Additionele informatie

A

relevante medische condities, speciale psychosociale problemen zodat daar in behandeling rekening mee gehouden kan worden.

27
Q

medicalisering

A

sommige
stoornissen kunnen op iedereen worden toegepast

28
Q

Voordelen van de DSM-5:

A
  • makkelijk communiceren
  • Snelle juiste behandeling
  • her- erkenning cliënt
  • gestandaardiseerde behandeling
  • wetenschappelijk onderzoek mogelijk
29
Q

nadelen van de DSM-5:

A
  • psychische problemen veranderen continue
  • mogelijk niet goed afgestemd op individu
  • hoekjes denken
  • Stigmatisering
  • mensen zijn verschillend
  • risico self-fulfilling prophecy
  • risico voorschrijven te veel medicatie
30
Q

Schizofrenie: delusions of control

A

wanen van controle, denken dat je gevoelens, gedachten en handelingen gecontroleerd worden door anderen

31
Q

Schizofrenie: delusions of persecution

A

vervolgingswaan, denken dat anderen erop uit zijn om jou te pakken, dat er een complot of bedreiging is

32
Q

Schizofrenie: delusions of reference

A

speciale en persoonlijke betekenis verlenen aan anderen, objecten of gebeurtenissen

33
Q

Schizofrenie: delusions of grandeur

A

grootheidswaan, denken dat je een groot, belangrijk, machtig persoon bent

34
Q

Schizofrenie: loose association

A

losse verenigingen, van het een onderwerp op het andere overgaan, denkende dat dat logisch is

35
Q

Schizofrenie: neologism

A

verzonnen woorden die alleen voor de persoon zelf betekenis hebben

36
Q

Schizofrenie: clang

A

rijmen

37
Q

Schizofrenie: perseveration

A

woorden en verklaringen steeds weer herhalen