hoorcollege 11 en 12 Flashcards

1
Q

pijn

A

“Pijn is een onaangename sensorische en emotionele ervaring geassocieerd met werkelijke of potentiële weefselbeschadiging of in termen van dergelijke schade beschreven. Pijn is altijd subjectief. Ieder individu leert de toepassing van het woord door middel van ervaringen met betrekking tot letsel in het begin van het leven. “
“Wat de persoon die iets ervaart zegt wat het is, bestaat wanneer de persoon die iets ervaart zegt dat het bestaat”
Indicatoren worden gebruikt om de werkelijke zorg te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Descartes (1633) en Von Frey (1895):

A

specifieke theorieën van pijn
Pijn vloeit voort uit een specifiek lineair biologisch systeem.
Letsel leidt tot een activering van specifieke pijnreceptoren welke berichten projecteren naar een pijncentrum via een spinale pijn weg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Goldschneider (1920):

A
patroon theory (dominante theorie tot de jaren 1960)
Pijn ontstaat uit de som van sensorische pijninformatie (meer dan een weg) doorgegeven aan de hersenen
Sensorische informatie wordt meegezonden door mee dan een pad naar de dorsale hoorn. Het wordt opgeteld en afhankelijk van de output, al dan niet doorgegeven aan de hersenen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Conclusies van pijntheorieën van vroeger: vijf onderdelen

A
  • Weefselschade veroorzaakt het gevoel van pijn
  • Psychologie heeft geen causale invloed
  • Pijn is een automatische reactie op een externe stimulus
  • De pijnsensatie heeft een enkele oorzaak
  • Pijn is echte (biologische) of pijn is ‘bij de patiënten in hun gedachten’ (psychogene)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bewijs om vroegere theorieën tegen te gaan

A

Pijn ondanks de afwezigheid van pijn receptoren (bijvoorbeeld, fantoompijn)
‘Pijn receptoren’ die geen pijnsignalen doen uitzenden
Psychologische invloeden op pijn
- Stemming en pijn
- Aandacht voor pijn
- Cognitie en pijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afbeelding physiological stimuli en action system

A

zie samenvatting blauwe afbeelding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

De mate van pijn die we ervaren is het gevolg van:

twee onderdelen

A
  • Pijnreceptoren in de huid / organen zenden informatie over de fysieke schade naar de gate. De poort is verbonden met andere zenuwen die informatie overbrengen naar de hersenen.
  • Tijdens fysieke schade, ervaren wij ook cognities en emoties. Deze informatie resulteert in de activering van zenuwvezels die informatie van de hersenen naar de gate verzenden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Factoren die de zal zorgen dat poort opengaat:

drie onderdelen

A

Fysieke omstandigheden
- Omvang van de schade

Emotionele omstandigheden
- Angst en / of depressie

Psychische aandoeningen
- Aandacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Factoren die de poort doen sluiten: drie onderdelen

A

Fysieke omstandigheden
- Geneesmiddel

Emotionele omstandigheden
- Optimisme

Psychische aandoeningen
- Afleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Conclusies pijn, zes onderdelen

A
  • Pijn is een beleving en een ervaring, in plaats van een sensatie
  • Het individu is actief, niet passief
  • De rol van variabiliteit van het individu
  • De rol van diverse oorzaken
  • Pijn is nooit helemaal ofwel organische of psychogene
  • Pijn is het resultaat van de interactie tussen lichaam en geest
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Problemen met the Gate Control Theory drie onderdelen

A
  • De locatie van de poort zelf is niet gevonden
  • Het model veronderstelt nog steeds een organische basis voor pijn i.p.v. multidisciplinair.
  • Het model suggereert dat fysieke processen beïnvloed worden door psychologische processen, maar die twee processen zijn verschillend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Assessment van pijn vier onderdelen

A
  • Zelfrapportage
  • Klinisch interview
  • Observationele assessment
  • Fysiologische maten (Quantitative Sensory Testing)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Behandeling zes onderdelen

A
  • Psycho-educatie
  • Stress-beheer
  • Cognitieve gedragstherapie
    Bovenstaand is een taak van een psycholoog.
  • Neurostimulator
  • Drugs

Bovenstaand is een taak van een dokter

Fysiotherapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Psycho-educatie

A

“Een systematische ervaring waarin een combinatie van methoden algemeen wordt gebruikt, zoals het verstrekken van informatie en advies en gedragsverandering technieken, die invloed hebben op de manier waarop de patiënt zijn ziekte en / of zijn kennis en gezondheidsgedrag ziet, gericht op het verbeteren of handhaven van of het leren omgaan met een aandoening, meestal een chronische”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Ontspanningsoefeningen

A

Afleiding kan de spanning in de spieren beïnvloeden, waardoor de pijn tolerantie kan veranderen.
Biofeedback, geleide fantasie, progressieve en passieve ontspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cognitieve gedragstherapie

A

Aanname: individuele percepties en evaluaties van ervaringen beïnvloeden emotionele en gedragsmatige reacties op deze ervaringen.
Patiënten wordt geleerd om actieve deelnemers te worden in het beheer van hun pijn door het gebruik van methoden die verontrustende gedachten en gevoelens doen minimaliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doelen van cognitieve gedragstherapie

vier doelen

A

Doelen van cognitieve gedragstherapie
- Verlaging van het aantal cognitief die gaan over hulpeloosheid
- Vermindering van de angst voor pijn
- Het verminderen van het niveau van catastroferen
- Pijn accepteren
• Stoppen met het ontkennen van de pijn
• Niet pijn koppelen aan negatieve emoties
• Opnieuw toezien op de aspecten van het leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Paar problemen bij pijnwetenschap drie onderdelen

A
  • Pijn kan niet gemakkelijk worden waargenomen; persoonlijke ervaring
  • Pijn onderzoek benadrukt de interactie tussen biologische en psychologische processen
  • Pijn onderzoek benadrukt de rol van psychologische factoren bij het bevorderen van chronische pijn en verergert acute pijn
19
Q

Maligne:

A

pijn door een levensbedreigende ziekte

20
Q

Benigne:

A

pijn als gevolg van al of niet chronische ziekte, die niet levensbedreigend is. Hier valt ook de onbegrepen pijn onder.
- Acute pijn: plotseling optredende, kortdurende pijn als gevolg van weefselbeschadiging. Bescherming functie, behandeling is curatief en causaal.
- Subacute: duurt langer dan 6 weken, maar is nog niet chronisch.
- Chronisch: langer dan 6 maanden
Bij acute pijn wordt de oorzaak van de pijn behandeld en bij subacute en chronische pijn de pijn zelf.

21
Q

De psycholoog hanteert bij de diagnostiek de volgende onderzoeksvragen:
drie stuks

A
  1. Zijn er psychologische factoren die de benigne pijn in stand houden en of versterken en zo ja, welke?
  2. Is er een indicatie voor een psychologische behandeling?
  3. Is er een contra-indicatie op psychologisch gebied voor medische en of psychologie behandelingen?
    Verwijzing naar een psycholoog vindt plaats wanneer er problemen zijn in het omgaan met pijnklachten.
    Niet helpende pijncognities worden onderzocht via de Pijn Cognitie Lijst en de Pijn Coping Inventarisatie. Met niet helpende pijncognities worden bedoeld: negatieve gedachten die het omgaan met de pijn door de patiënt negatief beïnvloeden:
    Een voorbeeld is catastrofen, dat op die manieren kan plaats vinden:
  4. Piekeren
  5. Uitvergroten
  6. Verkleinen van eigen beïnvloedingsmogelijkheden
22
Q

Biopsychosociale model

A

Multidisciplinaire pijnbehandeling
Medische, psychologische en sociale factoren beïnvloeden elkaar.
Het psychologische component wordt besproken aan de hand van Stress-response model.
De interventies bij pijn zijn enerzijds gebaseerd op cognitieve gedragstherapie, waarin de relatie tussen emotie, gedachte en gedrag centraal staan. Anderzijds wordt gewerkt vanuit een operant-cognitieve invalshoek, dat wil zeggen dat er van wordt uitgegaan dat pijngedrag meer wordt gecontroleerd door de consequenties van dat gedrag en bijbehorende cognities, dan door de oorspronkelijke aanleiding voor het ontstaan van de pijn.

23
Q

drie types hiervan

A

Drie types:
Structuur - focus op de organisatie zelf
Proces - focus op zorg voor de patiënt / communicatie
Resultaat - gericht op de doelen van de zorg

24
Q

Verschillende taxonomieën over pijn:

A
  • The Course of Pain in Time
  • Pain Components (Ui van Loeser)
  • Types of pain
25
Q

The course of pain in time

A

Acute pijn Chronische pijn
Specifieke blessure die weefselschade produceert (bijv. wond, gebroken ledematen) Begint met een acute fase
Verdwijnt wanneer de weefselschade wordt hersteld Neemt niet af door behandeling
Meestal van korte duur (<6 maanden) Neemt niet af na verloop van tijd zie schema samenvatting

26
Q

pain component ui van loeser

A

zie afbeelding samenvatting

27
Q

Types of pain

A

Chronische goedaardige pijn: houdt voor ≥ 6 maanden aan, is betrekkelijk ongevoelig voor behandeling. De pijn varieert in ernst en kan bij verschillende spiergroepen ontstaan.
Recidiverende acute pijn: omvat een reeks intermitterende episodes van pijn die acuut van aard, maar chronisch zijn, aangezien de toestand > 6 maanden aanhoudt.
Chronisch progressieve pijn: houdt> 6 maanden aan en neemt in ernst toe in de tijd. Wordt geassocieerd met kwaadaardige of degeneratieve aandoeningen.

28
Q

table 5-1

A

zie samenvatting

29
Q

Bij kankerpatiënten kan pijn worden onderverdeeld in:

A

nociceptieve pijn (ervaren pijn)
- somatische pijn
- viscerale pijn
neuropathische pijn

30
Q

Oorzaken van pijn bij patiënten met kanker

vier stuks

A
  • De tumor zelf, metastase, druk op het weefsel
  • Behandeling van de kanker
  • Fysieke achteruitgang
  • Oorzaken die niet direct gerelateerd zijn aan kanker of de behandeling ervan
31
Q

Beschrijf de pijn in eigen woorden, VAS scoren

Analyseert elke pijn klacht afzonderlijk:

A
  • karakterisering van pijn
  • Duur
  • verloop
    Factoren die van invloed zijn pijn
    Betekenis van pijn, verwachtingen, angst
    De rol van andere
32
Q

Fibromyalgie en pijn

A
Kenmerken pijn
-	De pijn is diffuus
-	Pijnpunten
-	Stijfheid
-	Vermoeidheid
Pijn heeft een signaalwaarde: het geeft aan dat iets in het lichaam bedreigd wordt.
De wijze waarop de pijnpatient omgaat met zijn pijn wordt vervolgens, zoals gebruikelijk in de cognitieve therapie, onderscheiden in die modaliteiten die elkaar beïnvloeden, namelijk:
1. Gedachten
2. Emoties
3. Gedrag
33
Q

figuur 8.2 boek

A

zie samenvatting

34
Q

Operante behandeling

A

Aan en afleren van gedrag. De patiënt leert om de consequenties van zijn pijngedrag te interpreteren als een rechtstreeks gevolg van, en uitsluitend optredend in reactie op zijn pijngedrag.
Het veranderen van pijngedrag gaat via drie wegen:
1. Psycho-educatie: de cliënt verwerft inzicht in de manier waarop pijn en pijngedrag in een vicieuze cirkel belandt.
2. Inventariseren en bewerken van cognities: de cliënt leert zijn eigen niet-helpende gedachten en verwachtingen herkennen en leert helpende gedachten te ontwikkelen.
3. Gedragsverandering: afleren van slecht gedrag en aanleren van goed gedrag dat invloed heeft op pijnervaringen en op het functioneren.

35
Q

Interventie

A

a. Registratie van gedrag en ervaringen: bewustwordingseffect
Wanneer pijn wisselend dan a. is pijn een variabele consequentie van eigen gedrag en b. geeft het aanknopingspunten voor de behandeling in de vorm van gedragsverandering.
b. Gedragsinterventie: pijngedrag wordt bewerkt
Goed gedrag aanleren en slecht gedrag afleren. Twee soorten gedragsclusters bij negatief pijngedrag:
1. Vermijdingsgedrag
2. Overbelasting
c. Cognitieve technieken: de patiënt laten inzien dat zijn denkwijze negatieve invloeden hebben op de pijn en helpen met het veranderen van deze gedachten.

d. Gecombineerde technieken: hierbij wordt zowel gedrag, als cognities en emoties beïnvloedt.

36
Q

Vermijdingsgedrag kan ontstaan dan wel in stad gehouden worden door drie factoren:

A
  1. Angst voor pijntoename
  2. Rust met pijnafname tot gevolg
  3. Aandacht als beloning voor passiviteit
37
Q

Ontspanningstechnieken

A

De doelstelling zijn het aanleren van vaardigheden om het spanningsniveau te herkennen en te reduceren en spanningsreductie toe te passen op spanning inducerende momenten.

38
Q

Bibliotherapie

A

De patienten krijgt delen van boeken en artikelen te lezen om:

  1. Inzicht krijgen in mechanisme van gedrag en de gevolgen voor de pijn.
  2. Herkenning van lotgenoten.
  3. Omgeving inzicht laten krijgen op pijn en ge volgen van pijn.
39
Q

Overbelasting

A

kan ontstaan wanneer de pijnpatiënt niet kan accepteren dat hij onder invloed van pijn zijn gedrag moet aanpassen en op een lager niveau moet functioneren.
Gedrag- en cognitieve therapie is de meest effectieve psychologische behandelvorm:
- Toename in activiteitenniveau
- Vermindering van medicatiegebruik
- Verbetering van grondstemming
Helaas zijn de resultaten uit de onderzoeken niet goed generaliseerbaar naar Nederland. De meeste onderzoeken bestonden uit interne opnames van weken terwijl in Nederland therapieën hebt van een wekelijks bezoek. Ook is vaak niet duidelijk uit welke componenten de behandelingen precies bestaan.

40
Q

preoccupatie vier onderdelen

A

Preoccupatie: patiënten zijn te erg in beslag genomen van hun ziekte.
1. Attentionele preoccupatie: als je bij een bepaalde stimuli gelijk uitgaat van een dreiging. Selectieve aandacht onder ogen brengen
Anderzijds negeren van signalen.
2. Cognitieve preoccupatie: langdurig en oncontroleerbaar piekeren, obsessioneel denken en rumineren. Anderzijds, gedachten onderdrukken.
Educatie om patiënt in te lichten en meer kennis te geven over de ziekt. Uitdaagtechnieken worden gebruikt om onrealistische opvattingen en redeneringen van de patiënt bij te stellen.

  1. Gedragsmatige preoccupatie: door constant bezig te zijn met lichamelijke klanten kan welhaast dwangmatige vormen aannemen: veel controleren, ritualistisch gedrag, sterke medisch consumptie, veel sporten, geruststelling vragen etc. Compulsief gedrag. Anderzijds vermijden van inname van medicatie, niet naar de dokter gaan.
    Exposure en responsepreventie: gedrag uitlokken en leren hoe het anders kan.
    Zelfcontroleprocedures: ongewenste gewoonten afbouwen. Wanneer gedrag wordt vertoont ander gedrag voor in de plaats.
  2. Emotionele preoccupatie: sterk bezig zijn met emoties die direct of indirect met de ziekte te maken hebben. Ook het zichzelf in de gaten houden wat betreft emoties.
    Anderzijds heb je mensen die om welke reden dan ook niet in staat of niet bereid zijn om emoties te tonen. Teken van zwakte, zich niet laten kennen.
    Differentiële bekrachtiging: niet op de emoties ingaan, alleen op de inhoud.
  3. Mengvormen
    Evalueren werkt bij alles: beloning en fijn dat men weet wat men heeft bereikt.
41
Q

Assessments voor preoccupatie drie onderdelen

A
  • Klinisch interview, indien mogelijk aangevuld met hetero-anamnestische gegevens en observatie. Hiermee krijg je de indruk van het functioneren van de patiënt en van diens beleving van de ziekte.
  • Prospectieve informatie kan verkregen worden door het laten bijhouden van gestandaardiseerde dagboekjes.
  • Zelfbeoordelingsvragenlijsten om specifieke onderdelen of gevolgen van preoccupaties in kaart te brengen.
42
Q

Interventies

A

Rationeel laten nadenken. Er zijn naast de bekende manier van omgaan met de ziekte ook andere mogelijkheden. Pijnpatiënten laten beseffen dat zij ondanks hun pijnklachten ook kunnen leren om de aandacht op nadere zaken te richten.

43
Q

Voor elk van de vier eerder genoemde vormen van preoccupatie komen nu enkele behandelsuggesties aan bod

A
  1. Attentioneel: selectieve aandacht uitleggen. Leren om de aandacht af te leiden als men pijn krijgt. Wanneer de patiënt doorlopend gewend is de aandacht op het lichaam te richten, kan beter gekozen worden voor een aandachtstraining om de structurele attentional bias te veranderen in een meer flexibele aandacht toewijzing.
  2. Cognitief:
    - De obsessionele gedachten of persistente piekergedachten kunnen worden aangepakt door in te gaan op de gedachten die de patiënt heeft over dit gepieker. De opvattingen van de patiënt kunnen vervolgens uitgedaagd worden met cognitieve interventies.
    - Onderdrukken van gedachten: uitleggen dat hoe meer je niet aan iets wil denken, hoe meer je er mee bezig bent. Het doel is om te leren gedachten te laten bestaan en er niet tegen te vechten cognitief exposure psycho-educatie en cognitieve uitdaagtechnieken worden gebruikt.
  3. Gedragsmatig: exposure en responsepreventie zijn beproefde technieken om dwangmatig gedrag te verminderen. Zelfcontroleprocedures kunnen ontworpen worden en toegepast worden om hardnekkige ongewenste gewoonten af te bouwen. Activity scheduling: activiteitenschema opstellen om de gelegenheid tot piekeren te verminderen.
  4. Emotioneel: differentiële bekrachtiging houdt in dat er niet wordt ingegaan op het emotionele vertoon, maar wel op de inhoud van hetgeen de patiënt vertelt.
    Evaluatie: na een aantal sessies wordt besproken of en hoeverre het doel is bereikt. Belangrijk bij probleemgerichte therapie.
44
Q

valkuilen intervnetiees

A

Valkuilen:

  1. bij het terugdringen van interventies: de patiënt kan het wel toepassen bij de therapie, maar niet in het dagelijks leven.
  2. Van het ene extreme, naar het andere gaan. Dus van extreem emoties uiten naar helemaal geen emoties uiten. Of extreem zorgen maken, naar geen zorgen maken.