Hoorcollege 1 en hoorcollege 2. Flashcards

1
Q

klinische geneeskunde

A

Mono-causale verklaring van de ziekte in de geneeskunde
Nadruk op biologische wegen
Duidelijk onderscheid tussen lichaam en geest
Ziekte (Disease): duidelijke tekenen en symptomen dat signaal pathologie
Ziekte (Illness): ziekte gedrag en de subjectieve ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychiatrie vijf onderdelen

A
  • Focus op psychische problemen
  • Behandeling van abnormale emoties en gedrag
  • Grotendeels gedreven door DSM-classificatie (Diagnostic & Statistical Manual)
  • Het gebruik van psychofarmaca aan psychische aandoeningen te behandelen
  • Psychiater is arts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

klinische psycholgie

A

Klinische psychologie

  • Diagnosticeren van geestelijke problemen bij voorbeeld angststoornis, depressie
  • Verstrekken van psychotherapeutische behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gezondheidspsychologie

A

Gezondheidspsychologie
- Een deel van de psychologie die hoofdzakelijk betrekking heeft op de preventie
Bijvoorbeeld: Bevordering van bepaald gezondheidsgedrag om seksueel overdraagbare ziekten te voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

medische psychologie drie onderdelen

A

Medische psychologie

  • Richten op de patiënt in een medische situatie en zijn / haar psychologische problemen
  • Medisch psychologen werken voornamelijk in ziekenhuizen
  • Bijvoorbeeld: Patiënt die ontwikkelt een angst voor naalden, terwijl in de noodzaak van hemodialyse of patiënten die depressief zijn tijdens of na chemotherapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

aspecten medisch psycholoog en de daarbij behorende onderdelen WDDDLIB

A

werkterrein; primaire directe patientenzorg en secundaire indirecte patientenzorg, Deskundigheid; psychodiagnostiek, psychoeducatie, psychologische behandeling, doel; gedragsverandering, kennis van ziekte, inzicht in eigen gedrag, goede houding en vaardigheden voor zelfzorg, doelgroepen; primair -> patienten, secundair;-. hulpverleners, lid medische staf? JAA, indirecte patientenzorg; ad-hoc basis participatie in of deelname aan onderzoek over o.a. psychosociaal welbevinden van en psycshiche problemeatiek bij patienten, leefstijlverandering en therapietrouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gedrag ziekte  ziektekenmerkenuitkomst
 Illness Constellation Model
 By Morse and Johnson, 1991
 Four phases

A

 Insecurity (onzekerheid)
 Distortion (verstoring)
 Rehabilitation (herstel)
 Acceptation (acceptatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Behandeling kan verschillen van elkaar met betrekking tot:

A
  • Streven/doel
  • Duur
  • Ingewikkeldheid/complexiteit
  • Intensiteit
  • Gevolgen
  • Bijwerkingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Er zijn veel psychosociale interventies die redelijk effectief lijken te zijn, maar het is onduidelijk welke elementen in de interventies voor dat succes verantwoordelijk gehouden moeten worden. Hierdoor kan je geen richtlijnen opstellen die de zorg meer zouden moeten structureren. Psychosociale interventies hebben zowel betrekking op psychologisch gebied als op sociaal gebied. Spelen beiden een rol bij welbevinden van zieken.
Het is nog niet gelukt om richtlijnen voor psychosociale zorg aan chronisch zieken te ontwikkelen. Dit heeft te maken met:

A
  • Onduidelijkheid over de afbakening van de psychosociale zorg voor chronische zieken
  • Onduidelijkheid over de manier waarop richtlijnen geformuleerd dienen te worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Struikelblokken bij de richtlijn ontwikkeling voor psychosociale zorg

A

afbakening van het terrein van de psychosociale zorg en de plaats diedeze inneemt binnen het geheel van de medische zorg voor chornische zieken. 2. zijn de richtlijnen voorschrijvend of richtinggevend bedoeld? 3. in hoeverre moeten interventies ziektespecifiek of ziekgegeneriek (soorten, verschillende ziekten bij elkaar zijn? 4. er moet rekening worden gehouden met de verschillende zorgmodellen die aan differentiatie in vormen van psychosociale zorg ten grondslag liggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Struikelblokken bij de richtlijn ontwikkeling voor psychosociale zorg
1. Afbakening van het terrein van de psychosociale zorg en de plaats die deze

A

inneemt binnen het geheel van de medische zorg voor chronische zieken.
Er is enerzijds de psychosociale zorg die gegeven wordt door artsen en verpleegkundigen en anderzijds de meer specialistische zorg die verleend wordt door psychologen en maatschappelijk werkenden.
Verschil: eerste maken deel uit van de reguliere behandeling en tweede niet. Tweede wordt op indicatie verleend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q
  1. Zijn de richtlijnen voorschrijvend of richtinggevend bedoeld?
A

In het boek is meer de globale afspraken, suggesties en aandachtspunten bij de behandeling, aangevuld met een explicitering van behandeldoelen en behandeltechnieken. Op het moment is er een zeker herwaardering van bottem-up strategieën waarbij afspraken gemaakt worden op basis van praktisch bewezen nut en niet door empirisch onderbouwde theorieën zoals bij top-down. Bij bottem-up heb je grey zones of medicine. Grijze gebied.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q
  1. In hoeverre moeten interventies ziektespecifiek of ziektegeneriek(soorten, verschillende ziekten bij elkaar) zijn?
A

De meeste zijn specifiek van aard. De reden hiervoor is dat de zorg voor een bepaalde aandoening sterk verkaveld is naar locaties en beroepsgroepen. Het is pragmatisch om voort te bouwen op die praktijk en specifiek te blijven. Specifieke ziekten vertonen veel inhoudelijke overeenkomsten, daarom zou je voor generiek kunnen kiezen. Je kan kijken in welke mate de psychosociale behoeften overeenkomen bij mensen met diverse chronische aandoeningen.
Uit onderzoek is gebleken dat een ziekte generieke aanpak zinvol kan zijn. Patiënten bleken een heterogene samenstelling van patiëntengroepen erg te waarderen. Ook heb je patiënten die meer dan een chronische ziekte hebben, dus onomkombaar. Inzicht in de gemeenschappelijke, ziekte-overstijgende problematiek van chronische aandoeningen zou kunnen bijdragen aan een medische en psychosociale zorg die beter is afgestemd op het omgaan met co-morbiditeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
  1. Er moet rekening worden gehouden met de verschillende zorgmodellen die aan differentiatie in vormen van psychosociale zorg ten grondslag liggen.
A

nothing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

top down en bottom up

A

Top-down wordt meer gewaardeerd dan bottom-up, omdat top-down gebaseerd op empirische evidentie. Helaas kan er op psychosociaal gebied alleen gebruik worden gemaakt van bottom-up, omdat er weinig empirische evidentie beschikbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

richtlijnontwikkeling

A

Richtlijnontwikkeling geeft niet alleen structuur aan het dagelijkse hulverleningsproces en vergroot niet alleen de herkenbaarheid van de psychosociale zorg in het geheel van de medische zorg, maar maakt kennis over psychosociale zorg ook overdraagbaar en toetsbaar, en draagt als zodanig bij aan kwaliteitsverhoging van de zorg.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

a. Verreweg het meest gevarieerde aanbod aan psychosociale interventies treft men tot nu toe aan in ziekenhuizen, thuiszorginstellingen en revalidatiecentra.

A

Opmerkelijk is dat ambulante GGZ-instellingen zich, op enkele uitzondering na, niet bezighouden met psychosociale zorg voor chronische zieken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Voorbeelden van prototypische interventies voor psychosociale zorg aan chronisch zieken:
Psycho-educatieve preventie (PEP)

A

Module voor mensen met hart- en vaatziekente. Aan patienten met een recent myocard infarct, een bypass-operatie of een dotterbehandeling wordt de PEP-module aangeboden. Speciaal bedoeld voor patiënten die weinig ziekte-inzicht hebben, een hoge mate van stress ervaren, gebrekkig sociaal functioneren en of hardnekkige ongezonde leefgewoonten hebben. De module is gericht op hersteld van het emotioneel evenwicht en op het leren om op een functionele manier om te gaan met hartziekten. Gedragstherapie voor gedragsverandering. Groepsverband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leren omgaan met reumatoïde artritis

A

Groepsgewijze aanpak onderverdeeld in twee onderdelen: het geven van informatie en het aanleren van activiteiten en vaardigheden om met de gevolgen van reumatoïde artritis te leren omgaan. De nadruk in het programma ligt op het aanleren en verbeteren van self-management-vaardigheden van patiënten. Lotgenootschap is essentieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Psycho-educatieve groepstraining voor Type 1- diabetespatiënten

A

Bedoelt voor patiënten met een langdurig gebrekkig reguleerde diabetes en is erop gericht om deelnemers ete helpen een betere glycemische instelling te bereiken zoner dat dit tent koste gaat van het emotioneel welbevinden. Het doel is om oefeningen en therapieën en met behulp van lot genootschap, patiënten leren om te gaan met hun diabetesregime en zich beter te wapenen tegen negatieve, disfunctionele cognities. Groepsverband.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

b. Doelstellingen van interventies

A

Bevorderen van kwaliteit van elven of het bevorderen van lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren waren favoriet. Bevorderen van zelfzorgvaardigheden of therapietrouw werden genoemd om algemenere doelstellingen te bereiken. Lotgenootschap werd in 63% van de interventies als expliciet doel gesteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

c. Doelgroepen

A

Patiënten en partner van patiënten. Personen met ernstige problematiek of beperkingen worden uitgesloten van deelname. De patiënt moet in een redelijke geestelijke en lichamelijke conditie zijn.
Kankerpatiënten krijgen naast reguliere zorg ook tegelijk psychosociale hulp toegewezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

d. Behandelthema’s

A

Naarmate de interventie meer uitgewerkt is in de vorm van een draaiboek, wordt het aantal thema’s navenant kleiner, en naarmate men meer van mening is dat het hulpaanbod moet worden toegesneden op de specifieke mensen en behoeften van patiënten wordt het aantal juist groter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Naarmate de interventie meer uitgewerkt is in de vorm van een draaiboek, wordt het aantal thema’s navenant kleiner, en naarmate men meer van mening is dat het hulpaanbod moet worden toegesneden op de specifieke mensen en behoeften van patiënten wordt het aantal juist groter.
Top 5:

A
  1. Omgaan met beperkingen van de ziekte (83%)
  2. Omgaan met emoties als gevolg van de ziekte (82%)
  3. Acceptatie (80%)
  4. Toekomstperspectief (70%)
  5. Het toepassen van leefregels (67%)
    Thema’s
  6. Sociale thema’s, participatie in de gezonde wereld
  7. Medische thema’s, zelfzorgacitiveiten
  8. Psychologische thema’s, acceptatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

e. Technieken

A

Voorlichting (75%), lotgenotencontact (61%) en ontspanningsoefeningen (54%) zijn de duidelijke favoriet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Thema’s

A
  1. Het bevorderen van vaardigheden met behulp psychologische technieken.
  2. Voorlichtingstechnieken
  3. Steunende technieken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

f. Disciplines en evaulaties

A

Psychologen spelen de hoofdrol bij interventies maar hebben wel een nauwe samenwerking met een verpleegkundige of een paramedicus. Dit om medische vragen te kunnen beantwoorden. Medische specialisten of maatschappelijk werkenden vervullen vaak ook een rol. Men is het erover eens dat de teams multidisciplinair moeten zijn, om zo discipline specifieke kennis te bundelen. Zo komen alle aspecten van psychosociale zorg aan bod.
g. Evaluatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

4 prototypische interventies van psychosociale zorg:

A
  1. Eerste lijn: huisartsenpraktijk en de thuiszorg. Kortdurige zorg die primair bestaat uit voorlichting. Gebruik van medicatie bijvoorbeeld.
  2. Algemene ziekenhuizen bestaande uit educatie zoals het voorspoediger laten verlopen van de medische behandeling en het optimaliseren van de lichamelijke conditie van de patiënt. Ondersteuningen van de medische benadeling.
  3. Revalidatiecentra, hier komen patiënten die iets hebben waar niet veel aan gedaan kan worden. Chronische pijn bijvoorbeeld. Psychologisch aanbod, aanvaarding van ziekten. Mentale knop omzetten.
  4. Specialistische settings, met steunende technieken emoties die een bedreigende ziekte als bijvoorbeeld kanker oproept te onderkennen en te verwerken. Lijkt op psychotherapie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Er zijn drie gebieden aanbevelingen te formuleren die richtlijnontwikkeling op korte termijn kunnen faciliteren:

A
  1. Op het gebied van de differentiatie van psychosociale zorg.
  2. Op het gebied van inhoudelijke invulling van richtlijnen.
  3. Op het gebied van implementatie van richtlijnen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

De bevindingen geven aanleiding om in plaats van twee basale vormen van psychosociale zorg drie vormen te onderscheiden:

A
  1. Psychosociale zorg als onderdeel van de reguliere medische zorg door artsen en verpleegkundigen. Informatie uitwisselen over de psychosociale implicaties van het chronisch ziek zij en zo nodig over de mogelijkheid voor verdergaande psychosociale zorg.
  2. Zorg die ontwikkeld is op multidisciplinaire basis. Vaak cursorisch en groepsgewijs en is gericht op het aanleren van vaardigheden die patiënten moeten helpen beter met hun ziekte om te gaan. Indicatiecriteria is niet nodig want het is afgesteld op de behoeften van de patiënt.
  3. Specialistisch, duurt langer en is individualistisch. Berust op indicatie bij ernstige psychosociale problemen of bij psychische co-morbiditeit. Kostbaar. Indicatiecriteria.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

De invulling van richtlijnen:

A

richtlijnen voor diagnostiek en indicatie zijn noodzakelijk, werken vanuit een generieke basisrichtlijn heeft nut, bij richtlijnontwikkeling streven naar multidisciplinair werken, richtlijnen dien inhoudelijk zoveel mogelijk evidence based geformuleerd te worden, maar procedureel flexibel te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

a. Richtlijnen voor diagnostiek en indicatie zijn noodzakelijk

A

Zorg dient niet alleen op verzoek van patiënten aangeboden te worden, maar ook wanneer hulpverlenen menen dat deze vorm van zorg aangewezen is. Heldere indicatiecriteria die aangeven welke vorm van zorg geboden moet worden op welk moment ontbreekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

b. Werken vanuit een generieke basisrichtlijn heeft nut.

A

Co-morbiditeit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

c. Bij richtlijnontwikkeling streven naar multidisciplinair werken

A

belangrijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

d. Richtlijnen dienen inhoudelijk zoveel mogelijk evidence-based geformuleerd te worden, maar procedureel flexibel te zijn.

A

Bottem-up en kunnen van empirische argumenten worden voorzien. Door bottem-up te doen wordt ook de herkenbaarheid ervan in het veld gegarandeerd en dat is een voorwaarde voor een succesvolle implementatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

implementatie vier onderdelen

A

Implementatie
a. De rol van de psychosociale zorg binnen de medische zorg moet expliciet worden.
b. Implementatie begint bij de ontwikkeling van de interventie.
c. Invoering van richtlijnen op regionaal niveau.
Richtlijnen bieden geen garantie voor succesvolle behandelingen of algehele kwaliteitsverbetering. Behandelaars moeten de richtlijnen ook willen en kunnen toepassen. Hulpverleners moeten zich op elkaar afstemmen.
d. Stimulering van uitwisseling en overleg.
Eenmaal opgestelde richtlijnen en protocollen moeten eigenlijk verzameld worden en beschikbaar worden gesteld aan andere behandelaars of protocol-ontwikkelaars om een databank op te stellen die regelmatig overlegt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hart- en vaatziekten:

A
  • Ischemische / coronaire hartziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Behandeling van coronaire hartziekten

A

Medicatie

  • Coronary artery bypass grafting (CABG). Er wordt dan een vezel uit het been of de buik gehaald en in het hart geplaatst als omleiding.
  • Percutaneous coronary intervention (PCI/PTCA). Er word teen ballonnetje of spiraaltje in de vezel die verstopt zit geplaatst waardoor de vernauwing weg is.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

hartritmestoornissen en bradycardie en tachycardie

A
  • Hartritmestoornissen: Verstoringen in de normale activeringssequentie (ritme) van het hart
    Bradycardie: hartritme te traag
    Tachycardie: hartritme te snel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Atriale flutter / fibrillatie (AF):

A

tachycardie in de boezems van het hart. Een kant pompt maar tot 1/3 van de input naar de lagere kamers. De AV node vertraagt de signalen naar de onderste kamers.

41
Q

Ventriculaire tachycardie (VT):

A

tachycardie in het ventrikel (s) van het hart

42
Q

Ventriculaire fibrillatie (VF):

A

elektrische chaos in de ventrikels waardoor ze trillen (plotselinge hartstilstand)

43
Q

behandelingen fibrallatie

A

Behandelingen:
 Anti aritmische medicatie
 Ablatie voor AF: Veroorzaken van littekenweefsel door de invoeren van een katheter en te verhitten. Het littekenweefsel blokkeert de verkeerde stroomgeleiding.
 Pacemaker voor bradycardie, zorgt dat 1 kant van het hart goed blijft pompen
 Implanteerbare cardioverter defibrillator voor VT / VF

44
Q

chronische hartfalen wat is het, gekenmerkt door en behandeling

A
  • Chronisch hartfalen
     Structurele en functionele afwijkingen van het hart:
  • Verminderde pompfunctie

 Gekenmerkt door:

  • Vermoeidheid
  • Kortademigheid
  • Perifeer / longoedeem
	Behandeling:
- geneesmiddel
- biventriculaire pacemaker
•	cardiale resynchronisatie
                                            - harttransplantatie
45
Q

Artherosclerosis: consequenties-

A
  • Angina pectoris (chest pain) en myocardial infarction/ heart attack
46
Q

Risicofactoren hart- en vaat ziekten:

A
  • Onveranderlijk: mannelijk geslacht, hogere leeftijd, erfelijkheid
  • Veranderlijk: hoge bloeddruk, slechte cholesterol, diabetes, obesitas, gebrek aan lichaamsbeweging, roken
  • Psychologische risicofactoren: emotionele nood, sociaal isolement, woede, persoonlijkheid

Als je lijdt aan depressie, angst, type D persoonlijkheid dan heb je een verhoogde kans op hart- en vaatziekten en een slechtere prognose.
Lage sociale ondersteuning: verhoogd risico op hart- en vaatziekten en slechte prognose.
Woede en vijandigheid geassocieerd met
verhoogd risico op hart- en vaatziekten en slechte prognose

47
Q

Welke mechanismen kan de negatieve invloed van psychische klachten en Type D persoonlijkheid uit te leggen over het verloop en de prognose van HVZ?

A

Kan door gedragingen komen die zij aannemen zoals gezondheidsgedragingen en meegaandheid (zijn erg volgend en meegaand). Ook kan het biologisch van aard zijn. Het sympathische zenuwstelsel. De mensen maken een stofje aan die je ook vind wanneer je een ontsteking hebt. Dit stofje maakt je immuunsysteem zwakker waardoor je meer kans hebt op psychische klachten en dus meer kans op HVZ.

48
Q

Psychological interventions acht onderdelen

A

• Psychotherapie
• Cognitieve gedragstherapie (CGT)
• Psycho-educatie
• Behandeling met geneesmiddelen (antidepressiva, anxiolytica, slaapmiddelen)
• technieken voor vermindering van de spanning (bijvoorbeeld meditatie, mindfulness, ademtherapie)
• Oefeningen
• Counseling (groep en / of individueel)
• Revalidatie
Learning new behaviors is easier than breaking ‘old’ habits

49
Q

Essentiële factoren voor gedragsverandering

A
  • Verwijder de belemmeringen voor gezondheid gewoonte veranderen (bijv. stress)
  • Zorg voor externe ondersteuning voor het behoud van gezond gedrag (bijv., sociale ondersteuning, rehabilitatieprogramma’s, etc)
  • Motiveren patiënten om eigen zelfmanagement gedrag te starten
50
Q

Psychologische stress: vijf onderdelen

A
  1. Is een significante risicofactor van HVZ
  2. Is erg heersend in cardiale praktijken
  3. Doen zich vaak voor als hartsymptomen bij HVZ
  4. Is verbonden aan gedrags-en cardiovasculaire risicofactoren
  5. Vormt een barriere bij medische interventies
  6. Kan acute cardiale gebeurtenissen activeren
51
Q

Drie hoofdgroepen van niet-aangeboren cardiovasculaire aandoeningen:

A
  1. Ischemisch hartlijden
52
Q

Vijf specifieke psychosociale domeinen spelen bij coronaire hartziekten een belangrijke rol:

A
  1. Depressiviteit
  2. Angst
  3. Persoonlijkheidsfactoren en karaktertrekken
  4. Sociale isolatie
  5. Chronsiche stress
    Patienten met type D persoonlijkheid hebben de neiging om gemakkelijk negatieve emoties te ervaren en zijn tegelijkertijd geremd in de sociale omgang.
    Omdat psychologische factoren van invloed zijn op de ontwikkeling en voortgang van een ziekte is het van belang niet alleen medische maar ook psychologische hulp te bieden.
    Hartrevalidatie richt zich op het optimaliseren van zowel het lichamelijk als het psychologisch functioneren.
53
Q

hartrevalidatie

A

richt zich op het optimaliseren van zowel het lichamelijk als het psychologisch functioneren

54
Q

Ischemie

A

betekent stoornis in de bloedvoorziening. Dit wordt veroorzaakt door atherosclerose. Door vetrijke plaques komt er een vernauwing in de kransslager. Hierdoor kan de toevoer van bloed met zuurstof en voeding naar het hart verstoord raken.

55
Q

Atherosclerose

A

is progressieve ziekte die toeneemt met de leeftijd.

56
Q

Angina Pectoris

A

Symptomen Medicatie
Pijn op de borst of een gevoel van benauwdheid. Drukkend met uitstraling andere delen van het lichaam. Diffuus, niet scherp of stekend. Komt voor bij inspanning of emotie, duurt enkele minuten en zakt weer in rust. 3 categorieën geneesmiddelen om klachten te verminderen. Middel dat bloedstolling remt, voorkoming van atherosclerotische vernauwingen.

57
Q

hartinfacrct

A

Hartinfarct Zelfde symptomen, maar dan heviger en langer. Vaak gepaard met vegetatieve verschijnselen, zoals transpireren, misselijkheid, angst en braken. Door langudrig gebrek aan zuurstof en voedingsstoffen in de hartspier sterft een deel van het hartweefsel (necrose) af en ontstaat er littekenweefsel. Stolsel oplossende middelen.

58
Q

Niet-medicamenteuze behandelingen

A
  • Percutane transluminale cornaire angioplastiek (PTCA) (dotteren). Katheter door de lies en een ballonnetje in het vernauwde vat duwen. Tegenwoordig veertje.
  • Bypass- of omleidingsopreatie (CABD). Ader uit been of borstkast voor omleiding voorbij vernauwing.
59
Q
  1. Hartfalen
A

De pompfunctie van het hart schiet dan te kort voor de behoefte van het lichaam; combinatie van klachten en symptomen en geen specifieke hartziekte.

60
Q

Bij een systolische dysfunctie

A

van het hart is de pompkracht verminderd. Kan een gevolg zijn van ischemisch hartlijden, langdurige hypertensie en afwijkingen vaan de hartkleppen. Verder kunnen ook hormonale afwijkingen, overmatig alcohol gebruik, ernstige voedingstekorten, hart ritmestoornissen en hartspierziekte een belangrijke rol spelen.

61
Q

Diastolische dysfunctie:

A

hierbij kan het hart zich tussen twee slagen niet goed vullen.

62
Q

oorzaken klachten en prognose en bijkomende ziekte hartfalen

A

Oorzaak: stugge linker kamerwand. Druk stijgt in de linker kamer en boezen en tevens in de longaders waardoor kortademigheid ontstaat.
Vaak lijden hartfalen patiënten aan een combinatie van beiden.
Klachten van de verminderde pompfunctie waardoor er te weinig bloed in het lichaam gepompt wordt zijn:
- Vochtophoping in de longen kortademigheid
- Vochtophoping in de benen dikke benen
Afhankelijk van welke kant van het hart
- Vermoeidheid
- Concentratiestoornissen
- Potentiestoornissen
- Verminderde eetlust
Hartfalen is een chronische ziekte waar men aangepast is, maar plotselinge verergering waarbij zoveel vocht in de longe ophoopt dat verstikking kan optreden asthma cardiale.
Prognose is slecht. Een jaar na de diagnose overlijdt 40%.

63
Q

medische behandeliungen

A

medicamenteuze behandelingen, niet medicamentezue behandelingen, harttransplatatie

64
Q

medicamenteuze behandeling hartfalen

A

Medische behandelingen
a. Medicamenteuze behandelingen

  • De klachten als gevolg van vochtretentie kunnen het beste behandeld worden met diuretica, middelen die zout en vocht afdrijven.
    Een aantal andere middelen kunnen het hart ontlasten, de pompkracht verbeteren, de ongunstige sympathicus-effecten op het hart verminderen en de prognose verbeteren: namelijk o.a. ACE-remmers, -blokkers en angiotensine antagonisten. Digoxine heeft mogelijk een versterkend invloed op de pompfunctie van het hart.
65
Q

niet medicamenteuze behandeling hartfalen

A

a. Niet medicamenteuze behandelingen
- Biventriculaire pacemaker: het simultaan wordt gestimuleerd in de rechter en linker ventrikel. Door het hart op twee plaatsen tegelijk te stimuleren, trekken de verschillende delen van het hart tegelijk samen, zoals normaal. Bij hartfalen patiënten trekken ze na elkaar samen. Vooral mensen met systolische dysfunctie komen hiervoor in aanmerking. Verbetert de functionele klasse en de kwaliteit van leven.

66
Q

harttransplatatie

A

a. Harttransplantatie

Gevaar: afstoten, bijwerkingen van immunosuppressiva en groter risico op coronaire hartziekten.

67
Q

Hartritmestoornissen

A

Zijn stoornissen in de regelmaat of frequente van het normale hartritme; te snel, te traag of onregelmatig. Snelle hartritmestoornissen kunnen ontstaan zowel op atriaal (boezem) als op ventriculair (kamer) niveau. Een te trage hartslag is vaak een gevolg van een stoornis in de impulsgeleiding door het hart (geleidingsblock). De ritmestoornissen kunnen paroxysmaal of continue zijn; klachten variëren van geen tot wegrakingen en acute dood.

68
Q

Bradycardie (te traag):

A

ritme lager dan 50/min in rusttoestand.
Oorzaak: fysiologisch of bij gebruik van medicijnen.
Slechts symptomische patiënten worden behandeld.

69
Q

Tachycardie (te snel):

A

ritme hoger dan 100/min in rusttoestand.
Oorzaak: te snelle ronddraaiende kringstromen in het hart (re-entry).
Voorbeeld: fibrilleren, zowel in boezems als in kamers.

70
Q

amerfibrilleren:

A

Kritme hoger dan 300/min.
Er is dan geen adequate pompfunctie van het hart, waardoor de bloedsomloop stil valt en patiënt zal overlijden, tenzij het hart met een elektrische shock wordt gedefibrilleerd.

71
Q

Atriumfibrilleren

A

is de meest voorkomende hartritmestoornis. Prognose is goed, maar kunnen veel klachten hebben.

72
Q

Ventriculaire ritmestoornissen

A

kunnen wel levensbedreigend zijn, met namen ventrikelfibrilleren. Dit komt vooral voor bij mensen met een slechte hartfunctie of bij een acuut hartinfarct.
Kan behandeld worden met een implanteerbare defibrillator (ICD). Kan na een (bijna) hartstilstand worden geplaatst of preventief.

73
Q

medische behandelingen

A

Medische behandelingen

a. Medicamenteuze behandelingen
- Bradycardieen (trage hartfrequenties) kunnen niet medicamenteus worden behandeld. Enige manier is een pacemaker.
- Tachycardieen worden behandeld met anti-aritmica. Soms werkt dit, soms niet. Kunnen andere ritme- of geleidingsstoornissen veroorzaken.

b. Niet medicamenteuze behandelingen
- Cardioversie
Defibrillatie en carioversie sterke elektrische stroom
Wordt het hartritme mee hersteld.

  • Pacemaker
    Er worden draadjes naar en in het hart gelegd, die kleine stroomimpulsen kunnen afgeven om het hart sneller te laten kloppen. Kan zich aanpassen aan de inspanning en stuent alleen wanneer de hartslag te laag wordt.
  • Implanteerbare Cardioverter Defibrillator (ICD). Hetzelfde als een pacemaken, maar kan bij een levensbedreigende kamertachycardie een elektrische shock geven en hiermee levensreddend zijn kan pijnlijk en beangstigend zijn.
  • Catheterablatie
    Door middel van radiofrequentie wisselstroom wordt het weefsel opgewarmd tot een temperatuur van 70 graden. Dit veroorzaakt dan een zeer gelokaliseerd en goed afgelijnd litteken. Kan op verschillende plaatsen van het hart worden uitgevoerd.
74
Q

psychologische risicofactoren

A

Psychologische risicofactoren
Negatieve emoties beïnvloeden de ontwikkeling van coronaire hartziekten. Voorbeeld daarvan is door excessieve activatie van het sympathische zenuwstelsel of het immuunsysteem. Ook kunnen gedragspatronen worden beïnvloedt. Kan indirect somatische invloeden hebben.
Angst
Depressie wordt gerelateerd aan mortaliteit na een myocard infarct. Is niet duidelijk wat de rol is.
Angst en depressie voor de ICD implantatie zijn significante en onafhankelijke voorspellers van kwaadaardige ritmestoornissen en niet alleen onmiddellijk na implantatie, maar ook tot aan een jaar na de implantatie.
Sociale isolatie
Geassocieerd met een verhoogd aantal cardiale gebeurtenissen en verhoogde mortaliteit. Personen die al eens een myocard infarct hebben gehad en sociaal geïsoleerd zijn hebben een verhoogd risico op een nieuw infarct en dood in de maanden en jaren na de baseline cardiale gebeurtenis.
Type D persoonlijkheid
Belangrijke voorspeller van lange termijn sterfte in patiënten met een chronische hartziekte, onafhankelijk van de biomedische risicofactoren. Met type D persoonlijkheid wordt het ‘distressed personality type’ bedoeld. Zij ervaren frequent negatieve gevoelens en zijn tegelijkertijd geneigd zich geremd te voelen in sociale interacties en deze gevoelens voor zich te houden.
Patiënten met type D persoonlijkheid hebben een 4 tot 8 keer zo grote kans om te overlijden in de jaren volgens op een hartaanval dan patiënten zonder. Bovendien bevorderd het sociale vervreemding en depressie en is van invloed op gezondheid gerelateerd gedrag.

75
Q

basale, conditionele en instrumentele assumpties

A

Basale assumpties: heb je over jezelf, anderen, de wereld (kerngedachten).
Conditionele assumpties: causale relaties tussen het zelf en de ander.
Instrumentele assumpties: instrumentele assumpties of regels die strategieën voorschrijven.

76
Q

A clinical psychologist is an example of a non-medical professional, but it is a
full-member of the medical staff. Five categories of patients are frequently
referred to the psychologist:

A

Adult patients with chronic diseases: Patients with chronic conditions who
are at risk for psychological problems.
2. Patients with functional complaints who present somatic complaints, in
the absence of a clear medical cause: The psychologist can play an
important role for these patients to help them gain insight into their
condition and help them stop medical shopping as wel as teach them new
coping styles.
3. Adult patients with (suspected) brain damage, who need
neuropsychological assessment and treatment: The tragets for the clinical
psychologist are three fold:
a. To help the medical specialist with differential diagnosis
b. To investigate cognitive functioning (e.g. memory)
c. To provide treatment to enhance functioning
4. Children up to 18 years of age, with a variety of diseases and symptoms:
These patients can be devided into four primary groups:
a. Children with psychosomatic disorders, headache, sleep problems,
eating disorders, encopresis, enuresis and constipation
b. Children with chronic medical diseases, like COPD or diabetes
c. Children with suspected developmental disorders
d. Children with acquired brain damage
5. Adult psychiatric patients with primary psychiatric conditions: For
example, anxiety disorders, p

77
Q

the task of psychologist in the medical setting

A

The Task of Psychologists in the Medical Setting
The first task of the medical psychologist is assessment of the patient and his
complaints by interviewing, observation and testing. The second task is
psychological treatment, which generally is a short-term intervention (less than
half a year). Finally, there are tasks which are not related to the clinical care of
Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Samenvattingen
Gedownload door: Maartje Goossens | goossens_@hotmail.com
Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar.

78
Q

traject symptomen en diagnose

A

symptom perception, request for help en diagnosis treatment

79
Q

Symptoms perception: worden de symptomen gezien als belangrijk? Als
dit zo is dan gaat men naar request for help. Als dit niet als belangrijk
wordt gezien kunnen enkele delays plaatsvinden voordat men hulp gaat
zoeken

A

a. Appraisal delay = the time the patient takes to appraise a symptom
as a sign of illness.
b. Illness delay = the time taken from deciding one is ill until deciding
to seek professional medical care.
c. Behavioral delay = the time from the decision to seek care until the
patient goes to the clinic and uses its services.

80
Q
  1. Request for help: hier gaat de persoon hulp zoeken. De persoon krijgt
    vervolgens een diagnose en behandeling. Hier kunnen ook enkele delays
    plaatsvinden:
A

aatsvinden:
a. Provider delay = de tijd voordat men daadwerkelijk een diagnose
krijgt. Soms kan een arts geen vaste diagnose stellen of wil de
patient een second of third opinion en gaat dus naar verschillende
artsen voor een diagnose wat tijd kost.
b. Treatment delay = de tijd voordat men daadwerkelijk een
behandeling krijgt. Dit is het gevolg van een provider delay.
c. Scheduling delay = de tijd voordat men een afspraak krijgt om een
diagnose/behandeling vast te stellen/te volgen.

81
Q

42.2 Ischemisch hartlijden

Etiologie

A

dit is een stoornis in de bloedvoorziening. Het wordt veroorzaakt door atherosclerose een ziekte van de slagaderwand, waarbij de vorming van plawue leidt tot vernauwing van de kransslagader en tot een bloedstolsel kan leiden. de toevoer van bloed met zuurfstof en voeding naar het hart toe kan hierdoor verstoord raken. dit proces kan ook in de aorta, de hals en hersenvaten hart en beenvaaten voorkomen. sommige risicofactoren voor atherosclerose, zoals hoge leeftijd, mannelijke geslacht en erfelijke factoren zijn niet te bienvloeden. andere risicofactoren, zoals roken, hoge bloeddruk, een hoog cholesterol gehalte, overgewiht, weinig beweging en suikerziekte zijn wel te beinvloeden. daarnaast zijn er ook pscyhologische risiocfactoren die later worden besprooke

82
Q

medische behandeling hartfalen

A

Medische behandeling
1. Medicatie:
a. Vochtretentie kan het best worden behandeld met diuretica,
middelen die zout en vocht afdrijven.
b. Andere middelen die het hart ontlasten, de pompkracht verbeteren
en de prognose verbeteren zijn o.a. ACE-remmers.
2. Niet-medicamenteuze behandelingen:
a. Biventriculaire pacemaker (BivPM): de rechter en de linker
ventrikel worden simultaan gestimuleerd, hierdoor wordt de
contractie van het hart gesynchroniseerd (wat niet het geval is bij
hartfalen patienten; contractie vind niet tegelijk plaats). Meestal
worden patienten met een systolische dysfunctie hiermee
behandeld.
3. Harttransplantatie:
a. Bij patienten met zeer ernstige hartfalen.
Negatieve gevolgen = gevaar van afstoting, bijwerkingen vand e
immunosuppressiva, en een groter risico op coronaire hartiekten in
het donorhart.

83
Q

42.5 Psychologische risicofactoren
Negatieve emoties beinvloeden de ontwikkeling van coronaire hartziekten.
Emoties kunnen de cardiovasculaire gezondheid beinvloeden op verschillende
manieren. Een voorbeeld daarvan is door excessieve activatie van het
sympathische zenuwstelsel of het immuunsysteem. Ook kunnen emoties
gedragspatronen beinvloeden (roken, eetgewoonten) en op die manier indirect
het atheroslerotisch proces bevorderen.

A

Depressie wordt gerelateerd aan mortaliteit na een myocard infarct. Patienten
die voor het krijgen van het infarct depressief waren, hebben na het hartinfarct
een vergrote kans op het recidiveren van de depressie.
Sociale isolatie
Myocard infarct patienten die sociaal geisoleerd zijn, alleen leven, of die geen
sociale steun krijgen, hebben een verhoogd risico op een nieuwe infarct en dood
in de maanden en jaren na de baseline cardiale gebeurtenis.
Type D persoonlijkheid
Mensen met een type D persoonlijkheid ervaren frequent negatieve gevoelens en
zijn tegelijkertijd geneigd zich geremd te voelen in sociale interacties en deze
gevoelens voor zich te houden (hoge negatieve affectiviteit en sociale inhibitie;
ervaren negatieve gevoelens maar delen deze niet met anderen). Patienten met
coronaire hartziekten die een type D persoonlijkheid hebben, hebben vier tot
acht keer zoveel kans om te overlijden in de jaren volgend op een hartaanval dan
patienten zonder type D persoonlijkheid. Bovendien kunnen deze
persoonlijkheidskenmerken sociale vervreemding en depressie bevorderen, en
van invloed zijn op gezondheid gerelateerd gedrag. PLUS ANGST

84
Q

depressie bij hartfalen

A

depressie bij hartfalen heeft een negatief effect op het kwaliteit van leven van hartfalen patienten en gan vaak gepaard me verminderde vaardigheden. ook de beandeling van cardiovasculaire aandoeningen kan angst en depressie opwekken. uit onderzoek is gebleken dat patienten die vaak een shock krijgen, een slechtere kwaliteit van leveren ervaren (met LCD) wanneer een icd ontalding precies plaatsvindt, kan de patient niet voorspellen. het kan ook gebeuren als het nodig is. dit kan ervoor zorgen dat de patient door aangeleerde hulpelosheid in een depressie raakt.

85
Q

42.7 Psychosociale interventies

Trials

A

Trials
- ENRICHD (Enhancing Recovery in Coronary Heart Disease) is een
multicenter die de effecten van psychosociale interventies onderzoekt op
medische en psychologische gezondheid na het doormaken van een hartinfarct.
De ENRICHD interventie slaagde er niet te voorkomen dat patienten die hun
eerste infarct overleefden weer een infarct kregen. Wel was er een verbetering te
zien op het gebied van depressie en sociale steun die een positieve uitwerking
hadden op de kwaliteit van leven en welbevinden van de patient.
- SADHART (Sertraline Antidepressant Heart Attack Trial) is een
medicatiestudie naar het effect van het antidepressivum Setraline bij patienten
met een doorgemaakt haartaanval. Het bleek een veilige medicament te zijn voor
de behandeling van depressie bij patienten met een myocard infarct of onstabiele
angina. Het bleek echter ook niet effectief te zijn om het risico op een nieuwe
haartaanval te verkleinen.

86
Q

Hartrevalidatie

A

Dergelijke hartrevalidatieprogrammas’s kunnen een positieve bijdrage leveren
aan een vebterede prognose door aandacht te besteden aan zowel de lichamelijke
als de psychologische gezondheid. Tevens draagt het psychologisch effect van
revalidatie bij aan de verbetering van de prognose van patienten met coronaire
hartziekten.
* Een van de oorzakken waardoor de ENRICHD mislukte is dat patienten
toegewezen waren naar bepaalde behandelingen (zelf als ze het niet wouden),
waardoor bij sommige patienten de motivatie groter was dan bij anderen.

87
Q

 Hoofdstuk 52 Acuut Myocardinfarct – casuistiek
Bij het behandelen van een patient die een hartinfarct heeft gehad begint de
psycholoog met een interview waar de volgende thema’s worden besproken:

A

Bij het behandelen van een patient die een hartinfarct heeft gehad begint de
psycholoog met een interview waar de volgende thema’s worden besproken:
1. Beleving ziektegeschiedenis, behandeling en verwijzing
2. Huidige gezondheidstoestand
3. Fysiek: pijn, vermoeidheid
4. Mentaal: zorgen maken ,verwerkingsproblemen
5. Cardiale risicofactoren
6. Rol van omgeving en partenr (sociale steun)
7. Het revalidatie programma
8. Toekomst
9. Werk (hervatting)
Vervolgens vult de patient enkele vragenlijsten over het type persoonlijkheid,
depressie en stress.
Nadat het interview en de vragenlijsten besproken zijn met de patient kan de
psycholoog met de revalidatie beginnen. Het is belangrijk om te weten dat het
veranderen van het gedrag van de patient heel moeilijk is (bv. roken) en dat het
leren van nieuwe gedragingen makkelijk

88
Q

Hierdoor kun je het volgende doen:

A

Hierdoor kun je het volgende doen:
1. Remove barriers to health habit change (e.g. smoking). Dus bijvoorbeeld
als de patient rookt omdat hij stress bij zijn werk ervaart, dan kan je beter
aan de oorzaak van de stress werken dan de patient proberen te leren om
te stoppen met roken.
2. Provide external support for maintaining health behaviors (e.g. social
support, rehabilitation programmes, etc.).
3. Motivate patients to initiate own self-managementof behavior.

89
Q

Illness Constellation Model

(Ziekte Constellatatie Model

A
Illness Constellation Model
(Ziekte Constellatatie Model)
By Morse and Johnson, 1991
Consists of four phases
Insecurity (onzekerheid)
Distortion (verstoring)
Rehabilitation (herstel)
Acceptation (acceptatie)
90
Q

Diagnosis of cardiovascular disease

A

Electrocardiogram (ECG)

Echocardiography

Exercise test

Blood tests

Catheterization

91
Q

Treatment of CAD

A

Coronary artery disease (CAD) angina pectoris myocardial infarction
medication (Beta-blockers)
coronary artery bypass surgery (CABG)
percutaneous coronary intervention (PCI)

92
Q

Chronic Heart Failure (CHF)

A

Structural and functional abnormality of the heart

Reduced pump function

Characteristic symptoms:

Tiredness
Shortness of breath
Edema (excess fluid) in lungs / in ankles and legs

93
Q

Treatment of cardiac arrhythmias

A

Antiarrhythmic medication

Ablation for Atrial Fibrillation

Pacemaker for Bradycardia

Implantable cardioverter defibrillator for Ventricular Tachycardia /Ventricular Fibrillation

94
Q

Anger and hostility are associated with

A

Anger and hostility are associated with
a 19% increased risk of incident CAD in healthy individuals;
a 24% increased risk of poor prognosis in patients with CAD.

95
Q

Type D and treatment adherence

A

Type D predicted poor medication adherence in myocardial infarction patients, adjusting for clinical factors.

Type D patients may benefit from interventions which target the self-management of medical treatment.
Negative affectivity trait of Type D predicted poor medication adherence following a coronary syndrome.

Lower levels of self-efficacy may partly explain this adverse effect of Type D on medication adherence.

96
Q

Type D and cortisol levels

A

Cortisol output during the day was higher in Type D patients than in non-Type D patients.

This association between Type D and cortisol remained, after adjustment for depression.

Type D may contribute to biological responses influencing the risk for future cardiac morbidity.

97
Q

dia psychological factors type d

A

zie hoorcollege 2

98
Q

The self-reported symptoms, feelings and other experiences of patients with heart disease

A

Perceived health status
Psychological distress
Subjective well-being

99
Q

Patient-reported outcomes (PROs) heart diseases

A

Depressive symptoms: 25-50%

Anxiety symptoms: 20-60%
PTSD 12-25% (ICD and MI)

Impaired health status
Symptoms
Functioning
Quality of life (actual versus desired function)