Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Wat gebeurt er in het tweede stadium van Paiget?

A

Preoperationele stadium, 2 tot 7 jaar

De periode waarin het gebruik van symbolisch denken groeit, het vermogen om te redeneren ontstaat en het gebruik van concepten toeneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn cognitieve denkoperaties?

A

Georganiseerde, formele, logische mentale processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is symbool gebruik?

A

Het vermogen om een mentaal symbool, een object of een woord te gebruiken om iets wat niet fysiek aanwezig is weer te geven of te vervangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat beweert Paiget over taal?

A

Dat taal voortvloeit uit cognitieve vooruitgang, en niet andersom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is centratie?

A

Het onvermogen van jonge kinderen om zich op een meer dan een aspect van een stimulus te concentreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is waar is een gebrek aan in de preoperatiunele stadium?

A

Gebrek aan conservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is conservatie?

A

is inzien dat een hoeveelheid onveranderd blijft zolang er niets wordt bijgevoegd of weggenomen, wat men er verder ook aan verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een kenmerk van de preoperationel periode, egocentrisme?

A

Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Egocentrisme kent twee vormen?

A
  1. Het gebrek aan besef

2. het onvermogen om zich te realiseren anderen eigen gedachtens hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is een nieuw vermogen dat men in de preoperationele fase ontwikkeld?

A

Intuïtief denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is intuïtief denken?

A

vorm van denken waarbij peuters en kleuters kennis over de wereld proberen te verwerven met behulp van primitief redeneren.

bereid ze voor op geavanceerdere vormen van redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Aan het einde van de preoperationele fase beginnen ze functionaliteit te begrijpenm, wat is dit?

A

Houdt in dat acties, gebeurtenissen en resultaten volgens vaste patronen aan elkaar gekoppeld zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is identiteit?

A

Het besef dat bepaade dingen hetzelfde blijven, ongeacht verandering in vorm, omvang en uiterlijk

latere fase van preoperationele

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de overgangsfase van preoperationele periode naar de concreet-operationele periode?

A

conservatiebegrip (is inzien dat een hoeveelheid onveranderd blijft zolang er niets wordt bijgevoegd of weggenomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mening over Paiget

A
  • Vinden dat het word onderschat,
  • meer een continu proces dan stadiums.
  • Conversatie vindt eerder plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een autobiografisch geheugen?

A

De herinneringen aan specifieke gebeurtenissen uit ons eigen leven.

expliciete geheugen

ontstaat rond 3 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Herinnering van een kleuter of peuter zijn vaak in een script, wat is dit?

A

Algemene weergave in het geheugen van gebeurtenissen en de volgorde waarin ze optreden

Volgorde van naar een restaurant gaan

18
Q

Wat is volgens cognitieve ontwikkeling in de informatieverwerkingstheorie?

A

Een kwestie van geleidelijke verbeteringen in de manier waarop mensen informatie opnemen, begrijpen en onthouden.

19
Q

Wat is volgens cognitieve ontwikkeling in de informatieverwerkingstheorie?

A

Een kwestie van geleidelijke verbeteringen in de manier waarop mensen informatie opnemen, begrijpen en onthouden.

20
Q

Waarom hebben peuters nog geen volledig nauwkeurig autobiografisch geheugen?

A

Omdat ze bepaalde informatie, zoals complexe oorzaken verbanden niet goed kunnen beschrijven. maken ze heet simpeler.

21
Q

Critici op de informatieverwerkingstheorie?

A
  • focus op enkelvoudige, individuele processen voorbij waardoor het een aantal belangrijke factoren beïnvloed
  • Door oog van detail geen zicht meer op het grote geheel.
22
Q

Hoe ziet Vygotsky cognitieve ontwikkeling?

A

Als het resultaat van sociale interacties waarin kinderen leren door geleide participatie.

Richting op sociale aspecten en cultuur

ziet kinderen als leerlingen

peuters moeten samenwerken

23
Q

Wat is de zone van naaste ontwikkeling?

A

Het niveau waarop een kind een taak bijna, maar nog niet helemaal zelfstand kan voltooien.

24
Q

Wat is scaffolding?

A

De ondersteuning bij leren en probleemoplossing die de onafhankelijkheid en groei bevordert

25
Q

Wat zijn culturele hulpmiddelen?

A

volgens Vygotsky, een manier om ondersteuning te bieden bij ontwikkeling. Concrete objecten als intellectueel raamwerk voor het oplossen van problemen.

(taal, alfabet, getallen, potlood, computers)

26
Q

Wat is een syntaxis?

A

Het combineren van woorden en frasen tot zinnen.

3-jarigen kunnen duizenden combinaties maken.

27
Q

Wat is fast mapping?

A

Het proces waarbij nieuwe woorden al na een korte kennismaking aan hun betekenis worden gekoppeld.

28
Q

Side note: woordenschat

3 jaar - meervoud, zelfstandignaamwoorden, verledentijd en lidwoorden.

meer dan 90% van de tijd correcte grammatica.

A
29
Q

Wat is grammatica?

A

Het systeem van regels dat bepaald hoe gedachten kunnen worden uitgedrukt.

30
Q

Wat is volgens Piaget, egocentrisch taalgebruik?

A

Gesproken taal die niet bedoeld is voor anderen.

tegen jezelf praten

31
Q

Wat bedoeld Vygotsky met private speech (innerlijke taal)?

A

Niet-uitgesproken intenrne dialoog, waarmee een persoon zichzelf aanstuurt.

stelt kinderen in staat om problemen te analyseren en op te lossen. Hij ziet dit als voorloper op de ‘inner speech’.

32
Q

Wat is pragmatiek?

A

Het aspect van taal dat betrekking heeft op effectief en toepasselijk communiceren met anderen.

(anderen laten uitpraten, niet van de hak op de tak, dankjewel zeggen)

33
Q

Wat is sociaal taalgebruik?

A

taalgebruik dat gericht is tegen een ander en bedoeld is om door die ander te worden begrepen.

ontstaat rond 3de jaar.

34
Q

Welke gevolgen heeft thuis voor effect op toekomstige cognitieve successen? (4 punten)

A
  • Ouders die welvarende zijn spreken meer met hun kinderen
  • Hoogopgeleide ouders praten 2x zoveel als ouders in een uitkering.
  • hoogopgeleide kinderen hadden gemiddeld 13 miljoen woorden meer rond de 4 jaar.
  • Kinderen van ouders met uitkering kregen 2x zoveel verboden te horen als kinderen van hoogopgeleiden.
35
Q

Wat is een taalontwikkelingsstoornis (TOS)

A

is een neurocognitieve stoornis, waardoor de taal- en spraakontwikkeling anders verlopen dan bij leeftijdgenoten.

Hebben een normale intelligentie

36
Q

Wat is een kinderdagverblijf / crèches?

A

Kinderopvangfaciliteit voor kinderen van wie de ouders aan het werk zijn

Hele dagen opvang.

Onder leiding van overheid, een (niet-verplichte) HKZ-keurmerk

37
Q

Wat is een peuterspeelzaal?

A

Kinderopvangfaciliteit in NL die expliciet is bedoeld om kinderen cognitieve en sociale ervaring op te laten doen.

Tussen 2 en 4 jaar

tegenwoordig ook een vorm van opvang (peuteropvang)

38
Q

wat is een gastouder-/ onthaalouderopvang?

A

Kinderopvangfaciliteit in gezinsvorm

Geschrikte diploma, VOG, ingeschreven LRK

39
Q

Wat is voor- en vroegschoolse educatie (VVE)?

A

Een educatief programma, bedoeld om peuters en kleuters met een taal- of onderwijsachterstand op een speelse manier hun achterstand te laten inhalen, voordat ze aan groep 3 beginnen.

Voorschool - 2,5 tot 4 jaar
Vroegschool - groep 1 en 2

40
Q

Wat is de kleuterschool?

A

In Belgie een vrijwillige vorm van onderwijs die gericht is op de ontwikkeling van kleuters via ontwikkelingsdoelen.

41
Q

Wat is mediaopvoeding?

A

ouders die hun kinderen begeleiden bij het veilig met media leren omgaan