Hoofdstuk 9 Flashcards

1
Q

Wat is bewustzijn?

A

In perceptie, het ervaren van waarnemingen of andere mentale gebeurtenissen op een zodanige manier dat men erover kan rapporteren aan anderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Side note: Cognitieve psychologen beschouwen de geest (of hersenen) gewoonlijk als een verwerker van informatie, analoog aan een computer. Toch is er geen enkele informatieverwerkingstheorie van cognitie. In plaats daarvan zijn informatieverwerkingstheorieën gebaseerd op een reeks aannames over hoe mensen informatie verwerven, opslaan en ophalen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kernaanname van informatieverwerkingsbenaderingen? (2 dingen)

A
  1. dat een individu beperkte mentale middelen heeft bij het verwerken van informatie; we hebben maar zoveel mentale energie, opslagruimte of tijd om te besteden aan het verwerken van informatie
  2. dat informatie door een systeem van winkels beweegt
    (sensorische input = Sensorische geheugen (onbeheerde informatie gaat verloren) + aandacht = kortetermijngeheugen (niet geoefende informatie gaat verloren) + coderen (onderhoudsrepetitie) = Langetermijngeheugen ( sommige informatie gaat verloren) + ophalen werkgeheugen = kortetermijngeheugen.

Informatie wordt via de sensorische systemen in de geest gebracht en kan vervolgens op verschillende manieren worden gemanipuleerd, in een langetermijnopslag worden geplaatst en worden opgehaald wanneer dat nodig is om een ​​probleem op te lossen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 3 soorten geheugen opslag zijn er bij het informatieverwerkingsmodel?

A
  1. zintuigelijke geheugen
  2. Kortetermijngeheugen (werkgeheugen)
  3. Langetermijngeheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Elke gegevenopslagplaats van het informatieverwerkingsmodel word gekenmerkt door 3 verschillende dingen?

A
  1. Functie (de rol)
  2. Capaciteit (hoeveelheid)
  3. Duur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een geheugenopslagplaats?

A

In de cognitieve psychologie, hypothetische constructies die worden opgevat als plaatsen waar informatie in de geest wordt vastgehouden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de functie van sensorisch geheugen (zintuigelijke geheugen)?

A

Het sensorisch geheugen heeft een grote capaciteit en een korte tijdspanne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Side note: Deze voorbeelden laten zien dat een spoor van zintuiglijke input gedurende een korte periode in uw informatieverwerkingssysteem blijft - minder dan 1 seconde voor beelden en tot enkele seconden voor geluiden - zelfs als u niet op de invoer let. Dit spoor en het vermogen om het vast te houden worden sensorisch geheugen genoemd.

De meeste informatie in onze zintuiglijke geheugen komt ons bewustzijn niet binnen. We worden ons alleen bewust van die items die door het selectieve aandachtsproces worden omgezet in werkgeheugen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er aangenomen van het sensorische geheugen? (2 dingen)

A
  1. Elk sensorisch systeem (zien, horen, voelen, ruiken en proeven) heeft een aparte sensorische geheugenopslag
  2. dat elke zintuiglijke opslag heel kort alle zintuiglijke input bevat die dat zintuiglijke systeem binnenkomt, of de persoon nu wel of niet aandacht schenkt aan die input
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt er aangenomen van het sensorische geheugen? (2 dingen)

A
  1. Elk sensorisch systeem (zien, horen, voelen, ruiken en proeven) heeft een aparte sensorische geheugenopslag
  2. dat elke zintuiglijke opslag heel kort alle zintuiglijke input bevat die dat zintuiglijke systeem binnenkomt, of de persoon nu wel of niet aandacht schenkt aan die input
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de basisfuncties van de kortetermijnopslag?

A

Wanneer aandacht wordt gegeven aan het sensorische geheugen dan gaat het naar het kortetermijngeheugen; elk item vervaagt snel en gaat binnen enkele seconden verloren als er niet langer actief naar wordt gekeken of er niet meer aan wordt gedacht.

Ook wel werkgeheugen genoemd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hoe wordt de kortetermijnopslag gelijkgesteld met bewustzijn?

A

Omdat het de zetel is van het bewust denken - de plaats waar al het bewuste waarnemen, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar kan de informatie van de kortetermijnopslag vanuit binnenkomen? (2 dingen)

A
  1. het sensorische geheugen (de huidige omgeving, nieuwe informatie)
  2. langetermijnsgeheugen. (eerder verkregen informatie)

Flow is hier een toepasselijke metafoor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is het sensorische geheugen?

A

het geheugenspoor dat de oorspronkelijke informatie in een zintuiglijke stimulus gedurende een korte periode (minder dan 1 seconde voor beelden en tot 3 seconden voor geluiden) na beëindiging van de stimulus bewaart; het wordt ervaren alsof men nog steeds de oorspronkelijke stimulus voelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het korte termijnsgeheugen?

A

Geheugenopslag die een beperkte hoeveelheid informatie enkele seconden kan bevatten. Cognitieve operaties worden uitgevoerd in de kortetermijnopslag en informatie kan voor onbepaalde tijd in de kortetermijnopslag worden bewaard door middel van operaties zoals repetitie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe wordt het kortetermijngeheugen ook wel genoemd en waarom?

A

Het werkgeheugen, omdat dit de belangrijkste werkplek van de geest is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat doe je met bewust denken?

A

de plaats waar al het bewuste waarnemen, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat doe je met bewust denken?

A

de plaats waar al het bewuste waarnemen, voelen, vergelijken, berekenen en redeneren plaatsvindt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Side note: In die zin is de kortetermijnopslag analoog aan de centrale verwerkingseenheid van een computer. Informatie kan vanaf een toetsenbord naar de centrale verwerkingseenheid van de computer worden verzonden (vergelijkbaar met invoer vanuit de zintuiglijke opslag van de geest), of het kan worden ingevoerd vanaf de harde schijf van de computer (vergelijkbaar met invoer vanuit de langetermijnopslag van de geest). Het echte werk van de computer - het berekenen en manipuleren van de informatie - vindt plaats binnen zijn centrale verwerkingseenheid.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Side note: De tijdelijke capaciteit van de kortetermijnwinkel is erg klein - ongeveer zeven plus of min twee artikelen (Miller, 1956); slechts een paar items van informatie kunnen tegelijk worden waargenomen of overwogen. Toch kan de totale hoeveelheid informatie die in een periode van minuten of uren door de kortetermijnopslag gaat, enorm zijn, net zoals in de loop van de tijd een enorme hoeveelheid water door een smal kanaal kan stromen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is het langetermijngeheugen?

A

komt het meest overeen met het alledaagse begrip van het geheugen van de meeste mensen. Het is de opgeslagen weergave van alles wat een persoon weet. Als zodanig moet de capaciteit enorm zijn.

We zijn ons niet bewust van de informatie in onze langetermijnopslag, behalve wanneer ze zijn geactiveerd en naar de kortetermijnopslag zijn verplaatst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn de controle processen van het informatieverwerkingsmodel? (3 dingen)

A
  1. Aandacht
  2. Coderen
  3. ophalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe kun je controleprocessen van het informatieverwerkingsmodel zien?

A

als strategieën om informatie door het systeem te verplaatsen en de prestaties te verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doet aandacht van de controleprocessen van het informatieverwerkingsmodel?

A

De informatie van de sensorische geheugen naar het kortetermijngeheugen brengen.

Omdat de capaciteit van het sensorische geheugen groot is en die van het kortetermijngeheugen klein, moet de aandacht de informatiestroom van de eerste naar de tweede beperken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat doet codering van de controleprocessen van het informatieverwerkingsmodel?

A

het proces van informatie verplaatsen van de kortetermijngeheugen naar het langetermijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Side note: Wanneer je opzettelijk een gedicht of een lijst met namen uit je hoofd leert, codeer je het bewust in het langetermijngeheugen. De meeste codering is echter niet opzettelijk; het komt eerder incidenteel voor, als bijwerking van de bijzondere interesse die u aan bepaalde informatie besteedt. Als je geïnteresseerd raakt in en nadenkt over ideeën in dit boek, zul je overigens veel van die ideeën in het langetermijngeheugen coderen, samen met de nieuwe termen die ermee verband houden.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat doet ophalen van de controleprocessen van het informatieverwerkingsmodel?

A

het proces dat de informatiestroom van de langetermijngeheugen naar de kortetermijngeheugen regelt. Ophalen is wat we gewoonlijk herinneren of herinneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe kunnen we de energieverbruik van de hersenen meten?

A

hoeveel glucose wordt verbruikt tijdens het uitvoeren van een mentale operatie.

Moeilijke taken meer glocose dan makkelijke taken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat zijn inspannende processen en welke 4 punten heeft het?

A

Cognitieve processen die een deel van de beperkte capaciteit van het informatieverwerkingssysteem verbruiken en waarvan wordt verondersteld dat ze

(1) beschikbaar zijn voor het bewustzijn,
(2) interfereren met de uitvoering van andere processen,
(3) verbeteren met oefenen,
(4) worden beïnvloed door individuele verschillen in intelligentie, motivatie of opleiding. Contrast met automatische processen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn automatische processen en welke 4 punten heeft het?

A

Behalve dat er geen mentale inspanning voor nodig is, wordt verondersteld dat werkelijk automatische processen:

(1) plaatsvinden zonder intentie en zonder bewust bewustzijn;
(2) niet te interfereren met de uitvoering van andere processen;
(3) niet verbeteren door te oefenen;
(4) niet te worden beïnvloed door individuele verschillen in intelligentie, motivatie en opleiding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Side note: Processen die dichter bij het automatische einde van het continuüm liggen, zoals het bijhouden van de geschatte frequentie van bepaalde gebeurtenissen of het begrijpen van zinnen die tegen u worden uitgesproken, kunnen zich ontwikkelen zonder enige expliciete oefening. Andere, zoals lezen of autorijden, kunnen zich door oefening ontwikkelen. Deze operaties zijn in het begin erg inspannend en vereisen uw volledige aandacht, maar met oefening worden ze ‘moeiteloos’ uitgevoerd. Natuurlijk wordt er zelfs bij deze goed aangeleerde taken enige mentale inspanning geleverd, aangezien de leessnelheid of de rijprestaties afnemen wanneer er afleiding is of de lezer/bestuurder een secundaire taak uitvoert

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat houden de dual-processing theorieën in?

A

Cognitieve theorieën die stellen dat mensen twee algemene manieren hebben om informatie te verwerken.

  1. Automatische einde - snel, automatisch en onbewust is.
  2. De inspannende kant - langzaam, inspannend en bewust
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is het Stroop-interferentie-effect van J. Ridley Stroop (1935)?

A

het effect waardoor een gedrukt kleurenwoord (zoals het woord rood) iemands vermogen verstoort om de kleur van de inkt waarin het woord is gedrukt te noemen als de inktkleur niet hetzelfde is als de kleur genoemd naar het woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Side note: Onze “snelle” verwerking is vergelijkbaar met het type cognitie dat wordt gezien bij preverbale zuigelingen en niet-menselijke dieren. Hoewel bij sommige niet-menselijke dieren een zekere mate van ‘langzame’ bewuste verwerking kan worden gevonden, komt geen enkele andere soort in de buurt van de inspannende, expliciete, bewuste cognitie die wordt vertoond door Homo sapiens.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Natuurlijke selectie schonk ons ​​aandachtsmechanismen die aan twee concurrerende behoeften kunnen voldoen, welke 2?

A
  1. Eén behoefte is om mentale middelen te concentreren op de taak die voorhanden is en niet afgeleid te worden door irrelevante stimuli.
  2. tegengestelde behoefte is om stimuli te volgen die niet relevant zijn voor de taak die voorhanden is en om de aandacht onmiddellijk te verleggen naar alles dat een gevaar of voordeel aangeeft dat opweegt tegen die taak.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat bedoelen ze met pre-attentive processing?

A

De analyse, op onbewust niveau, waarbij de geest bepaalt welke prikkels het waard zijn om in het werkgeheugen door te geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe gaat het aandachtsmechanismen (aandachtssysteem) model?

A

Sensorische input + sensorische geheugen (Automatisch, pre-attentive processing) = Gate = korte termijngeheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Side note: Hoewel opkomende theorieën aandacht zien als een dynamisch systeem, waarbij aandacht zowel invloed heeft op als wordt beïnvloed door aspecten van de omgeving en de eigenschappen en het gedrag van een persoon (Ristic & Enns, 2015), verklaart dit klassieke model belangrijke onderzoeksresultaten die betrekking hebben op de twee concurrerende problemen die het aandachtssysteem moet oplossen: de aandacht nauw op de taak richten en alle stimuli controleren op hun potentiële betekenis.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welke vormen gebruiken we in het opvangen van een relevante reeks prikkels en het negeren van prikkels die niet relevant zijn voor de taak die we uitvoeren? (2 dingen)

A
  1. Selectief luisteren

2. selectief kijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Wat is het cocktailpartyfenomeen?

A

het vermogen om belangrijke informatie op te pikken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Side note: Ons vermogen om de aandacht te verleggen lijkt gedeeltelijk af te hangen van ons vermogen om te luisteren of achteruit te kijken in de tijd en stimuli te ‘horen’ of ‘zien’ die een moment eerder in het zintuiglijk geheugen zijn vastgelegd. Een belangrijke functie van het zintuiglijke geheugen is om vluchtige, onbeheerde stimuli lang genoeg vast te houden om ons in staat te stellen onze aandacht erop te richten en ze in het bewustzijn te brengen als ze significant blijken te zijn

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Hoe wordt het Auditief sensorisch geheugen genoemd?

A

echoisch geheugen

Onderzoekers hebben ontdekt dat de echo over een periode van seconden vervaagt en binnen maximaal 10 seconden weer verdwijnt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Hoe wordt het korte geheugenspoor voor een specifiek geluid genoemd?

A

echo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Side note; Auditief sensorisch geheugen wordt ook echoisch geheugen genoemd en het korte geheugenspoor voor een specifiek geluid wordt de echo genoemd. Onderzoekers hebben ontdekt dat de echo over een periode van seconden vervaagt en binnen maximaal 10 seconden weer verdwijnt (Cowan et al., 2000; Gomes et al., 1999).

In een typisch experiment met echoisch geheugen wordt proefpersonen gevraagd om hun aandacht op een bepaalde taak te concentreren, zoals het lezen van een prozapassage waarop ze zullen worden getest, en om gesproken woorden te negeren die worden gepresenteerd terwijl ze werken. Af en toe wordt hun werk aan de taak echter onderbroken door een signaal, en wanneer dat gebeurt, moeten ze de gesproken woorden herhalen (meestal namen in cijfers, zoals “zeven, twee, negen, vier”) die het laatst zijn gepresenteerd. Soms komt het signaal direct na het laatste woord in de gesproken lijst, soms met een vertraging van enkele seconden. Het typische resultaat is dat proefpersonen de laatste paar woorden van de gesproken lijst nauwkeurig kunnen herhalen als het signaal onmiddellijk na het laatste woord van de lijst volgt, maar de prestatie neemt af naarmate de vertraging groter wordt en verdwijnt na ongeveer 8 tot 10 seconden

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Hoe wordt Visueel sensorisch geheugen genoemd?

A

iconisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Hoe het korte geheugenspoor voor een specifieke visuele stimulus genoemd?

A

pictogram

Ongeveer een derde van een seconde na de beëindiging van de fysieke stimulus moet bevatten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat is priming?

A

Het impliciete geheugenproces (Geheugen dat iemands gedrag of gedachten beïnvloedt, maar zelf niet in het bewustzijn komt)
waarbij een stimulus (de priming-stimulus) een of meer herinneringen activeert (meer terughaalbaar maakt) die al in de geest van een persoon bestaan.

De activering wordt niet bewust ervaren, maar beïnvloedt het bewustzijn. Er zijn goede aanwijzingen dat een dergelijke activering zelfs kan optreden wanneer de priming-stimulus niet bewust wordt waargenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Side note; Een van de vroegste demonstraties van onbewuste priming was een experiment waarbij onderzoekers studenten een van de twee visuele stimuli lieten zien die vergelijkbaar waren met die in figuur 9.6 (Eagle et al., 1966). In dit experiment bevatte de linker stimulus de omtrek van een eend, gevormd door de boomstam en zijn takken (vergelijkbaar met de omtrek van het konijn in figuur 9.6). De onderzoekers ontdekten dat proefpersonen die de eend-bevattende stimulus te zien kregen, in drie flitsen van 1 seconde op een scherm, de eend niet bewust opmerkten. Maar toen alle proefpersonen vervolgens werden gevraagd een natuurtafereel te tekenen, was de kans significant groter dat degenen aan wie de eend-bevattende stimulus was getoond, een scène met een eend of een eendgerelateerd object (zoals een vijver) tekenden dan de andere proefpersonen. onderwerpen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Side note; In het dagelijks leven biedt priming een manier waarop contextuele informatie waar we geen aandacht aan besteden, ons kan helpen de informatie waar we wel aandacht aan besteden te begrijpen. Ik merk misschien niet bewust een lichte frons op het gezicht van een persoon naar wie ik luister, maar die frons kan mijn concept van droefheid prikkelen en ervoor zorgen dat ik de droefheid in wat hij zegt duidelijker ervaar. Zoals je later in dit hoofdstuk zult ontdekken, helpt priming ons ook om herinneringen op te halen uit onze langetermijnopslag op momenten dat die herinneringen het nuttigst zijn

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Welke drie algemene conclusies zijn er naar voren gekomen uit onderzoek naar hersenmechanismen van pre-attentieve verwerking en aandacht?

A
  1. Stimuli die niet worden verzorgd, activeren niettemin sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen.
  2. Aandacht vergroot de activiteit die taakrelevante stimuli produceren in sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen, en het vermindert de activiteit die taak-irrelevante stimuli produceren.
  3. Neurale mechanismen in voorste (voorwaartse) delen van de cortex zijn verantwoordelijk voor de controle van de aandacht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Wat houdt de algemene conclusie ‘Stimuli die niet worden verzorgd, activeren niettemin sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen’ die naar voren is gekomen uit onderzoek naar hersenmechanismen van pre-attentieve verwerking en aandacht in?

A

Zintuiglijke prikkels activeren specifieke zintuiglijke en perceptuele gebieden van de hersenschors, ongeacht of de persoon die prikkels bewust opmerkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Wat houdt de algemene conclusie ‘Aandacht vergroot de activiteit die taakrelevante stimuli produceren in sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen, en het vermindert de activiteit die taak-irrelevante stimuli produceren.’ die naar voren is gekomen uit onderzoek naar hersenmechanismen van pre-attentieve verwerking en aandacht in?

A

Aandacht, op neuraal niveau, lijkt de relevante neuronen in sensorische en perceptuele gebieden van de hersenen tijdelijk te sensibiliseren, waardoor ze beter reageren op de stimuli die ze moeten analyseren, terwijl het het tegenovergestelde effect heeft op neuronen waarvan de reacties niet relevant zijn voor de taak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Side note: Ander onderzoek heeft aangetoond dat sommige vormen van hersenbeschadiging ertoe kunnen leiden dat mensen informatie in de helft van hun gezichtsveld negeren of niet zien. Laesies in de pariëtale kwab, de frontale kwab en de anterieure cingulate cortex in één hemisfeer kunnen leiden tot ruimtelijke verwaarlozing, waarbij individuen niet in staat zijn om dingen te “zien” in het contralaterale gezichtsveld (de kant tegenover het hersenletsel) (Vallar, 1993 ). In dergelijke gevallen kan een patiënt met een laesie aan de linkerkant van haar hersenen het voedsel aan de rechterkant van haar bord, de cijfers aan de rechterkant van een klok of de objecten die aan de rechterkant van een foto zijn afgebeeld, niet zien

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Side note: De effecten van ruimtelijke verwaarlozing worden ook gevonden in de manier waarop mensen tijd voorstellen. De meeste mensen in westerse culturen vertegenwoordigen mentaal gebeurtenissen op een tijdlijn, met gebeurtenissen uit het verleden aan de linkerkant en toekomstige gebeurtenissen aan de rechterkant. Wanneer proefpersonen zonder hersenletsel een verhaal over een personage te horen kregen, herinnerden en herkenden ze gebeurtenissen die verband hielden met de toekomst en het verleden even goed. Proefpersonen met beroertes in de rechterhersenhelft die linker ruimtelijke verwaarlozing veroorzaakten, herinnerden zich items die verband hielden met de toekomst (en dus de rechterkant van een mentale getallenlijn), evenals proefpersonen zonder ruimtelijke verwaarlozing. Patiënten met schade aan de linkerhersenhelft, resulterend in ruimtelijke verwaarlozing rechts, herinnerden zich gebeurtenissen uit het verleden (die verband hielden met de linkerkant van een mentale getallenlijn) echter slecht, net zoals ze visuele objecten in het linker gezichtsveld verwaarloosden. Dit suggereert dat ruimtelijke representaties gerelateerd zijn aan dezelfde hersengebieden als sommige

A
55
Q

Side note: Samengevat, aandacht is een toestand van de hersenen waarin neurale bronnen zodanig worden verschoven dat er meer middelen worden besteed aan het analyseren van bepaalde geselecteerde stimuli en minder middelen worden besteed aan het analyseren van andere stimuli die door de zintuigen worden opgepikt. Hoe meer neurale activiteit een stimulus produceert, hoe groter de kans dat we die stimulus bewust zullen ervaren.

A
56
Q

Het meest invloedrijke psychologische model van het werkgeheugen tot nu toe is dat van?

A

Alan Baddeley (1986, 2006)

57
Q

In het model van Baddeley van het werkgeheugen bevat 3 verschillende dingen, welke drie?

A
  1. een fonologische lus
  2. een visueel-ruimtelijk schetsblok
  3. een centrale uitvoerende macht
58
Q

Wat houdt de component ‘een fonologische lus’ in bij het model van Baddeley van het werkgeheugen?

A

In de theorie van Baddeley, een onderdeel van het werkgeheugen dat verantwoordelijk is voor het vasthouden van verbale informatie.

59
Q

Wat houdt de component ‘een visueel-ruimtelijk schetsblok’ in bij het model van Baddeley van het werkgeheugen?

A

In de theorie van Baddeley, een onderdeel van het werkgeheugen dat verantwoordelijk is voor het vasthouden van visuele en ruimtelijke informatie.

60
Q

Wat houdt de component ‘een centrale uitvoerende macht’ in bij het model van Baddeley van het werkgeheugen?

A

In de theorie van Baddeley, een onderdeel van de geest dat verantwoordelijk is voor het coördineren van alle activiteiten van het werkgeheugen en voor het binnenbrengen van nieuwe informatie in het werkgeheugen.

61
Q

Wat wordt er met de kortetermijngeheugenspanne bedoeld?

A

Het aantal uitspreekbare informatie-items (zoals enkele, willekeurig gekozen cijfers) dat een persoon op een bepaald moment in het korte (werk)geheugen kan bewaren

of gewoon geheugenspanne

62
Q

Hoe zou volgens het model van Baddeley de kortetermijngeheugenspanne beter worden genoemd?

A

de spanwijdte van de fonologische lus, van het werkgeheugen

63
Q

Hoe houd de fonologische lus van het werkgeheugen van Baddeley de verbale informatie vast?

A

Door het subvocaal te herhalen

64
Q

Side note: Over het algemeen kunnen mensen subvocaal ongeveer net zoveel verbaal materiaal in hun werkgeheugen opslaan als ze in 2 seconden hardop kunnen uitspreken (Baddeley et al., 1975). Items die niet worden geoefend door middel van subvocale herhaling vervagen snel; sommige beginnen binnen ongeveer 2 seconden of iets langer te verdwijnen. Mensen die snel kunnen spreken, hebben een grotere spanwijdte dan mensen die niet zo snel kunnen spreken. De spanwijdte voor woorden met één lettergreep is groter dan die voor woorden met meerdere lettergrepen.

A
65
Q

Side note: Elke manipulatie die het vermogen van een persoon om de te onthouden woorden uit te spreken verstoort, verstoort het verbale kortetermijngeheugen (Baddeley, 2003). Probeer zeven cijfers in gedachten te houden terwijl je steeds maar weer hardop het woord de herhaalt. Je kunt het waarschijnlijk niet; de handeling van het zeggen van het interfereert met uw vermogen om de cijfernamen voor uzelf uit te spreken.

A
66
Q

Side note: Natuurlijk gebruiken we in het dagelijks leven onze fonologische lus normaal gesproken niet om onzinnige lijsten in gedachten te houden, net zo min als we onze handen gebruiken om borden te laten draaien. In plaats daarvan gebruiken we het voor nuttig werk. We zeggen woorden in stilte tegen onszelf en we brengen ideeën samen in de vorm van woorden, terwijl we herinneringen ophalen aan onze ervaringen, problemen oplossen, plannen maken of op andere manieren verbaal denken. We houden materiaal niet alleen in het werkgeheugen; we stromen er materiaal doorheen, op een vaak logische manier.

A
67
Q

Side note: Natuurlijk gebruiken we in het dagelijks leven onze fonologische lus normaal gesproken niet om onzinnige lijsten in gedachten te houden, net zo min als we onze handen gebruiken om borden te laten draaien. In plaats daarvan gebruiken we het voor nuttig werk. We zeggen woorden in stilte tegen onszelf en we brengen ideeën samen in de vorm van woorden, terwijl we herinneringen ophalen aan onze ervaringen, problemen oplossen, plannen maken of op andere manieren verbaal denken. We houden materiaal niet alleen in het werkgeheugen; we stromen er materiaal doorheen, op een vaak logische manier.

De werkgeheugenspanne is doorgaans ongeveer twee items korter dan de geheugenspanne, en laat ook verbeteringen zien tijdens de kindertijd en afname in de oudere volwassenheid

A
68
Q

Cognitieve psychologen zien het werkgeheugen tegenwoordig niet als een geïsoleerd proces, maar als onderdeel van executieve functies. Wat zijn executieve functies?

A

De processen die betrokken zijn bij het reguleren van de aandacht en bij het bepalen wat te doen met informatie die zojuist is verzameld of uit het langetermijngeheugen is opgehaald

relatief basale en algemene informatieverwerkingsmechanismen die samen belangrijk zijn bij het plannen, reguleren van gedrag en het uitvoeren van complexe cognitieve taken

69
Q

Individuele verschillen in executieve functies zijn gerelateerd aan prestaties op andere cognitieve taken, zoals welke 5 dingen?

A
  1. IQ
  2. Redeneren
  3. Schoolcijfers
  4. Sociaal-emotionele fenomenen (trouw aan partner)
  5. Vast houden aan een dieet- en bewegingsregimes.
70
Q

Uit welke 3 componenten bestaat de executieve functies

A
  1. Bijwerken, bewaken en snel toevoegen verwijderen van de inhoud van het werkgeheugen
  2. Schakelen tussen verschillende taken of denkrichtingen
  3. Remming, voorkomen van een cognitieve of gedragsreactie, uit het hoofd houden van ongewenste informatie.
71
Q

Welke vier algemene conclusies zijn er onderscheiden voor executieve functies?

A
  1. Executieve tonen functies zowel eenheid als diversiteit.
  2. Er is een substantiële genetische component voor executieve functies
  3. Executieve functies zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke klinische en maatschappelijke uitkomsten.
  4. Er is een substantiële ontwikkelingsstabiliteit van executieve functies
72
Q

Wat betekent de conclusie ‘Executieve tonen functies zowel eenheid als diversiteit’ voor executieve functies?

A

Dit betekent dat de prestaties op de verschillende soorten executieve functies (bijwerken, schakelen en inhibitie) allemaal met elkaar correleren.

73
Q

Wat betekent de conclusie ‘Er is een substantiële genetische component voor executieve functies’ voor executieve functies?

A

Door bijvoorbeeld te kijken naar de prestaties van verschillende soorten executieve functies door mensen met verschillende graden van genetische verwantschap (bijvoorbeeld eeneiige tweelingen, biologische broers en zussen en geadopteerde broers en zussen), kan men een schatting krijgen van de erfelijkheidsgraad van een eigenschap, of de mate waarin waaraan individuele verschillen in een eigenschap kunnen worden toegeschreven aan overerving.

Dit betekent echter niet dat executieve functies niet door ervaring kunnen worden veranderd.

74
Q

Wat betekent de conclusie ‘Executieve functies zijn gerelateerd aan en voorspellend voor belangrijke klinische en maatschappelijke uitkomsten’ voor executieve functies?

A

zijn allemaal gerelateerd tot lage niveaus van gedragsremming en worden geassocieerd met executieve functies, zodat mensen die beter presteren op taken van executieve functies minder gedragsproblemen hebben

75
Q

Wat betekent de conclusie ‘Er is een substantiële ontwikkelingsstabiliteit van executieve functies.’ voor executieve functies?

A

Hoewel alle aspecten van executieve functies in de loop van de kindertijd verbeteren, hebben kinderen (en zelfs zuigelingen) die goed presteren op executieve functies de neiging zich te ontwikkelen tot volwassenen met hoge executieve functies.

76
Q

side note: Uitvoerende functies kunnen worden gezien als een reeks cognitieve vaardigheden op laag niveau die het, in combinatie, mogelijk maken voor mensen om hun gedachten, emoties en gedrag te reguleren. Deze vermogens verbeteren met de leeftijd, nemen af ​​op oudere leeftijd en worden op alle leeftijden in verband gebracht met psychisch functioneren.

A
77
Q

Side note: Onderzoek heeft ook correlaten gevonden van executieve functies met hersenfunctie en -structuur, vooral de prefrontale cortex. Er is geen enkel gebied van de hersenen dat verantwoordelijk is voor de verschillende componenten van uitvoerende functies, maar de prefrontale cortex is geïdentificeerd als een cruciaal gebied voor de controle van gedachten en gedrag (Miller & Wallis, 2013). De prefrontale cortex lijkt de neurale hub te zijn voor uitvoerende functies (Huey et al., 2006). Het is het deel van de hersenen dat op de een of andere manier de inspanningen van de andere delen van de hersenen organiseert en hen op de taak gefocust houdt. De prefrontale cortex ontvangt informatie van de sensorische cortex en is verbonden met structuren in het motorische systeem, het limbische systeem (belangrijk voor geheugen, motivatie en emotionele expressie) en de basale ganglia. Het is dus goed geplaatst om een ​​belangrijke rol te spelen bij de controle van gedrag en cognitie.

A
78
Q

Patiënten met schade aan de prefrontale kwab, vertonen welke dingen?

A

hebben vaak geen empathie, vertonen stemmingswisselingen en emotionele uitingen, hebben moeite met plannen en nemen van beslissingen, en hebben over het algemeen moeite met het remmen van gedachten en gedrag

79
Q

ADHD wordt geassocieerd met vertragingen in de ontwikkeling van de?

A

frontale cortex

80
Q

side note: ADHD wordt geassocieerd met vertragingen in de ontwikkeling van de frontale cortex. Zo bleef de ontwikkeling van de frontale cortex van 7- tot 13-jarige kinderen met ADHD ongeveer 3 jaar achter bij die van kinderen zonder ADHD, terwijl hun motorische gebieden zich iets eerder ontwikkelden (Shaw et al., 2007) . Dit ongelijkmatige patroon van hersenontwikkeling kan de oorzaak zijn van het toegenomen friemelen en rusteloosheid bij kinderen met ADHD.

A
81
Q

Wat is geheugen? (2 dingen)

A
  1. Het vermogen van de geest om informatie in de loop van de tijd vast te houden.
  2. Informatie die in de loop van de tijd in de geest wordt bewaard.
82
Q

Wat is het expliciet geheugen?

A

is het type geheugen dat in het bewustzijn van een persoon kan worden gebracht

Expliciete herinneringen kunnen worden opgeroepen, zelfs in situaties die heel anders zijn dan die waarin ze zijn verworven, en ze kunnen worden gecombineerd met andere expliciete herinneringen voor reflectie, probleemoplossing en planning.

83
Q

Wanneer wordt een geheugen expliciet genoemd?

A

omdat het wordt beoordeeld door middel van tests waarbij de persoon wordt gevraagd om direct (expliciet) te melden wat hij of zij zich herinnert over een bepaalde entiteit of gebeurtenis

84
Q

Hoe wordt expliciet geheugen ook wel genoemd?

A

declaratief geheugen

85
Q

Wat is het Impliciet geheugen?

A

is het type geheugen dat niet kan worden verwoord

Het bestaat uit alle non-verbale en onbewuste middelen waarmee eerdere ervaringen iemands acties en gedachten kunnen beïnvloeden.

86
Q

Hoe noemde Tulving Impliciet kennis?

A

anoetisch, of niet onderworpen aan bewuste aandacht.

87
Q

Waneer wordt een geheugen impliciet genoemd?

A

omdat het wordt beoordeeld door middel van tests waarin het geheugen niet expliciet wordt gerapporteerd, maar impliciet wordt afgeleid uit gedragsreacties. (fietsen

88
Q

Hoe wordt het impliciete geheugen ook wel genoemd?

A

Niet-declaratief geheugen, omdat mensen de relevante informatie niet in woorden rapporteren,

89
Q

Side note: Impliciete herinneringen zijn veel nauwer verbonden met de context waarin ze zijn verworven dan expliciete herinneringen. Terwijl expliciete herinneringen vrijwillig kunnen worden opgeroepen buiten hun oorspronkelijke context, oefenen impliciete herinneringen hun effecten automatisch uit in de context van de specifieke stimuli, taken of problemen waarop ze betrekking hebben.

A
90
Q

Er zijn 2 variaties van expliciet geheugen, welke zijn dit?

A
  1. episodisch

2. semantisch

91
Q

Wat is de subklassen van expliciet geheugen; Episodisch geheugen

A

is een expliciete herinnering aan de eigen ervaringen uit het verleden

autobiografische herinneringen

92
Q

Wat is de subklassen van expliciet geheugen; semantisch geheugen?

A

is daarentegen een expliciet geheugen dat niet mentaal gebonden is aan een bepaalde ervaring uit het verleden. Het niet gebonden aan een specifieke gebeurtenis in de tijd

Het omvat kennis van woordbetekenissen (wat één definitie van semantiek is) plus de talloze feiten, ideeën en schema’s die iemands algemene begrip van de wereld vormen.

Het omvat ook kennis van zichzelf die niet mentaal verbonden is met het opnieuw beleven van een bepaalde episode in iemands leven.

93
Q

side note: Over het algemeen zijn episodische herinneringen vluchtiger en minder stabiel dan semantische herinneringen. Na verloop van tijd vergeten we de meeste van onze herinneringen aan specifieke ervaringen uit het verleden, maar de algemene kennis die we uit die ervaringen halen, blijft vaak bij ons.

A
94
Q

Het impliciete geheugen kan ook worden onderverdeeld in 3 subklassen, welke zijn dit?

A
  1. klassieke conditionering
  2. procedureel geheugen - motorische vaardigheden , specifieke aangeleerde vaardigheden
  3. Priming - onbewuste vorm van leren
95
Q

Het impliciete geheugen blijft intact bij geheugenverlies in de

A

temporale kwab

96
Q

Wat is infantiele amnesie?

A

Dat we ons geen dingen kunnen herinneren tot de leeftijd van ongeveer 4 jaar. Door een andere codering van geheugen

97
Q

Het werkgeheugen is deel van het?

A

korte termijnsgeheugen

98
Q

side note: Zoals eerder besproken, kan verbale informatie eenvoudig door herhaling in het werkgeheugen worden vastgehouden. Herhaling is echter geen goede manier om informatie in het langetermijngeheugen te coderen.

A
99
Q

Cognitieve psychologen maken tegenwoordig onderscheid tussen twee soorten repetities/instuderen, welke 2?

A
  1. Onderhoudsrepetitie

2. Coderingsrepetitie

100
Q

Wat houdt Onderhoudsrepetitie/instuderen in?

A

Elk actief mentaal proces waarbij een persoon ernaar streeft om informatie voor een bepaalde tijd in het kortetermijngeheugen/ werkgeheugen vast te houden.

101
Q

Wat houdt coderingsrepetitie/ instuderen in?

A

Elk actief mentaal proces waarbij een persoon ernaar streeft informatie in het langetermijngeheugen te coderen.

102
Q

Wat word er met elaboration bedoeld?

A

Het proces van nadenken over een informatie-item op een zodanige manier dat het item mentaal wordt verbonden met andere informatie in het geheugen, wat helpt om het item in het langetermijngeheugen te coderen; ook wel uitgebreide repetitie genoemd

103
Q

Side note: hoe dieper een persoon nadenkt over een gegeven, hoe groter de kans is dat het in het langetermijngeheugen wordt gecodeerd

A
104
Q

Wat zijn drie opslag (encoding) strategieën?

A
  1. elaboratie
  2. organisatie (chunking +hiërarchische organisatie)
  3. visualisatie
105
Q

Wat is chunking?

A

Een strategie om het vermogen om een set items te onthouden te verbeteren door ze mentaal te groeperen om minder items te vormen.

een afname te creëren van het aantal te onthouden items door toekenning van betekenis aan items.

106
Q

De meest bruikbare formaat voor het organiseren van bepaalde soorten informatie is de?

A

hiërarchie (organisatie)

107
Q

Wat gebeurt er in een hiërarchische organisatie?

A

gerelateerde items worden geclusterd om categorieën te vormen, gerelateerde categorieën worden geclusterd om grotere (hogere) categorieën te vormen, enzovoort.

Maakt de codering in het langetermijngeheugen gemakkelijker

108
Q

Wat is mentale wandeling?

A

visuele beelden die al in het langetermijngeheugen gecodeerd zijn te koppelen aan nieuw geleefde informatie.

109
Q

Welk bewijs geeft aan dat de hippocampus en temporaalkwabstructuren ernaast betrokken zijn bij het coderen van expliciete langetermijnherinneringen?

A
110
Q

Wat wordt er bedoeld met geheugenverlies?

A

Elk verlies van langetermijngeheugen, meestal als gevolg van een of andere fysieke verstoring of verwonding van de hersenen

111
Q

Wat is temporaalkwabamnesie?

A

die het sterkst gecorreleerd is met schade aan de hippocampus, een limbische systeemstructuur begraven in de temporale kwab

112
Q

Wat is temporaalkwabamnesie?

A

Het verlies aan geheugencapaciteiten dat optreedt als gevolg van schade aan structuren in het limbische systeem die onder de temporale kwab van de hersenschors liggen.

die het sterkst gecorreleerd is met schade aan de hippocampus, een limbische systeemstructuur begraven in de temporale kwab

hebbenonderhoudsrepetitie volledig te maken met het expliciete geheugen

ook wel anterograde amnesie genoemd

113
Q

Side note: Wanneer mensen met onbeschadigde hersenen nieuwe informatie krijgen om te onthouden, vertonen ze verhoogde activiteit in de hippocampus en aangrenzende delen van de temporale kwab, en de mate van die toename correleert positief met de kans dat ze de informatie met succes zullen herinneren in een latere test. De hippocampus is essentieel voor de vorming van ten minste enkele soorten langetermijnherinneringen

A
114
Q

Wat is anterograde amnesie?

A

het verlies van het vermogen om langetermijnherinneringen te vormen aan gebeurtenissen die zich na de verwonding hebben voorgedaan.

115
Q

Wat is retrograde amnesie?

A

verlies van herinneringen aan gebeurtenissen die plaatsvonden vóór het letsel.

116
Q

side note: Retrograde amnesie wordt over het algemeen in de tijd ingedeeld; het is het beste voor herinneringen die vlak voor het letsel zijn verworven en het minst voor herinneringen die lang daarvoor zijn verworven

Dergelijke tijdgebonden retrograde amnesie wordt ook gezien bij mensen die een zware klap op het hoofd hebben gekregen.

A
117
Q

langetermijnherinneringen worden in ten minste twee vormen in de hersenen worden gecodeerd, welke 2?

A
  1. een labiele, gemakkelijk verstoorde vorm
  2. een stabiele, niet gemakkelijk verstoorde vorm

Langetermijnherinneringen lijken eerst in de labiele vorm te worden gecodeerd. Vervolgens worden ze geleidelijk in de loop van de tijd blijkbaar opnieuw gecodeerd in de stabiele vorm of verloren (vergeten).

118
Q

Wat is consolidatie?

A

is het neurologische proces waarmee we herinneringen in onze hersenen opslaan

119
Q

Wanneer vind Consolidatie plaatst in het langetermijngeheugen?

A

wanneer de labiele geheugenvorm wordt omgezet in de stabiele vorm

120
Q

Wanneer vind neurale verbindingen van langetermijngeheugen plaatst in de stabiele en labiele vorm?

A
  • verschillende delen van de hersenschors, zonder afhankelijkheid van de hippocampus
  • in de hippocampus

Wanneer mensen zich relatief recent verworven herinneringen herinneren, neemt de neurale activiteit in de hippocampus toe; maar wanneer ze herinneringen oproepen die vele jaren eerder zijn verworven, treedt verhoogde activiteit op in delen van de hersenschors, maar niet in de hippocampus

121
Q

Wat is infantiel geheugenverlies?

A

Het onvermogen om gebeurtenissen uit de kindertijd en vroege kinderjaren te onthouden

122
Q

Wat zijn associaties

A

Met betrekking tot de geest, een verband tussen twee herinneringen of mentale concepten, zodat het herinneren van de ene de neiging heeft om het herinneren van de andere te bevorderen

123
Q

Wat is een ophaalcue voor een herinnering?

A

Een stimulus of gedachte die een bepaalde herinnering prikkelt

124
Q

Aristoteles was van mening dat twee concepten met elkaar in verband werden gebracht als de gedachte van de ene de gedachte van de andere oproept en hij stelde verschillende associatieprincipes voor, welke 2?

A
  1. associatie door contiguïteit

2. associatie door gelijkenis

125
Q

Wat is volgens Aristoteles’ de principe van associatie door contiguïteit?

A

als twee omgevingsgebeurtenissen (stimuli) tegelijkertijd plaatsvinden of de een direct na de ander (aaneengesloten), die gebeurtenissen in de geest met elkaar verbonden zullen zijn.

126
Q

Wat is volgens Aristoteles’ de associatie door gelijkheid?

A

items die een of meer eigenschappen gemeen hebben, in het geheugen gekoppeld, ongeacht of ze ooit samen zijn ervaren of niet.

127
Q

Side note: Hoe meer mentale associaties je creëert bij het leren van een nieuw item, hoe meer manieren er voor je beschikbaar zullen zijn om het op te halen.

A
128
Q

Wat is een schema?

A

De mentale representatie van een concept; de informatie die is opgeslagen in het langetermijngeheugen en waarmee een persoon een groep verschillende gebeurtenissen of items kan identificeren als leden van dezelfde categorie.

(huiskamer kunnen herkennen)

129
Q

Wat is een script?

A

Een variëteit aan schema’s die in het geheugen de tijdelijke organisatie van een categorie gebeurtenissen vertegenwoordigt (zoals de volgorde van gebeurtenissen op een typisch verjaardagsfeestje).

Schema’s die betrekking hebben op de organisatie van gebeurtenissen in de tijd

130
Q

side note: Volgens Bartlett en de resultaten van vele onderzoeken sinds zijn tijd, helpen schema’s ons niet alleen om de objecten, scènes en gebeurtenissen die we in het dagelijks leven tegenkomen, te herkennen en te labelen; ze hebben ook invloed op de manier waarop we ze later herinneren. We hebben de neiging om een ​​bepaalde woonkamer of verjaardagsfeestje te herinneren als een standaard woonkamer of verjaardagsfeestje dan het in werkelijkheid was. Dat komt omdat we gaten in ons geheugen voor specifieke scènes en gebeurtenissen opvullen met informatie uit onze meer algemene schema’s en scripts

A
131
Q

Wat is het prospectieve geheugen

A

Herinneren om iets te doen in de toekomst

Prospectief geheugen is een soort episodisch geheugen, maar wat wordt opgehaald is geen gebeurtenis uit het verleden, maar een toekomstige intentie

132
Q

Wat is het retrospectief geheugen?

A

het onthouden van dingen uit het verleden

133
Q

Hoe gaat het informatieverwerkingsmodel?

A

sensorische input = Sensorische geheugen (onbeheerde informatie gaat verloren) + aandacht = kortetermijngeheugen (niet geoefende informatie gaat verloren) + coderen (onderhoudsrepetitie) = Langetermijngeheugen ( sommige informatie gaat verloren) + ophalen werkgeheugen = kortetermijngeheugen.