Hoofdstuk 14 Flashcards

1
Q

Wat is een eigenschap

A

Een hypothetisch, relatief stabiel, innerlijk kenmerk dat van invloed is op de manier waarop een persoon reageert op verschillende omgevingssituaties

Eigenschappen worden beschouwd als onderdeel van de persoon, niet als onderdeel van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een staat

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de persoonlijkheidstheorieën?

A

Theorieën over persoonlijkheid die gebaseerd zijn op het idee dat mensen kunnen worden beschreven en gedifferentieerd in termen van hypothetische onderliggende persoonlijkheidsdimensies, traits genaamd, die kunnen worden gemeten met vragenlijsten of andere kwantitatieve middelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is factoranalyse?

A

een methode voor het analyseren van correlatiepatronen om wiskundig gedefinieerde factoren te extraheren die ten grondslag liggen aan en helpen bij het begrijpen van die patronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de 3 stappen van een factoranalyse?

A

Stap 1 - het verzamelen van gegevens in de vorm van een reeks persoonlijkheidsmetingen die zijn genomen over een grote steekproef van mensen

Stap 2 - een wiskundig complexe die factorextractie wordt genoemd, waarin items (hier bijvoeglijke naamwoorden) die sterk aan elkaar gerelateerd zijn, of die samenklonteren, worden geïdentificeerd.

Stap 3 - een subjectieve stap, waarbij de onderzoeker de factoren een label geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie had de eerste eigenschapstheorie?

A

Raymond Cattell (1950).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom wordt tegenwoordig over het algemeen de voorkeur gegeven aan het vijf-factorenmodel (big 5) van persoonlijkheid boven Cattells eigenschapstheorie?

A

Omdat die van Cattels 16-factorentheorie te complex is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar staat het woord grit voor?

A

Een persoonlijkheidskenmerk gedefinieerd als doorzettingsvermogen en passie voor langetermijndoelen, samengesteld uit twee lagere-orde factoren, doorzettingsvermogen van inspanning en consistentie van interesse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat ontwikkelde Duckworth om de twee factoren van grit te meten?

A

een schaal van 12 items en later een schaal van 8 items

De consistentieschaal bestaat uit items als “Ik stel vaak een doel, maar kies er later voor om een ​​ander doel na te streven”, en de doorzettingsvermogenschaal bestaat uit items als “Ik maak af wat ik begin”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoeveel % is grit verantwoordelijk naast andere factoren zoals IQ bij het voorspelen van succesuitkomsten?

A

4%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is Dark Triad?

A

Drie gerelateerde sociaal aversieve persoonlijkheidskenmerken - narcisme, machiavellisme en psychopathie - die mensen met ‘donkere persoonlijkheden’ beschrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is narcisme

A

Een extreem egoïsme waarin een persoon een grandioze kijk heeft op zijn of haar eigen kunnen en een behoefte aan bewondering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is machiavellisme?

A

Een persoonlijkheidstype waarbij de persoon vatbaar is om andere mensen te manipuleren, vaak door middel van bedrog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is psychopathie?

A

Een persoonlijkheidskenmerk met amoreel of asociaal gedrag, gekoppeld aan een gebrek aan empathie en een onvermogen om zinvolle persoonlijke relaties aan te gaan. In het uiterste geval is psychopathie een persoonlijkheidsstoornis, maar het kan ook op preklinische niveaus tot uiting komen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is alledaags sadisme?

A

mensen die graag verbale of fysieke schade toebrengen (denk aan pestkoppen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat scoren mensen met donkere persoonlijkheden laag op?

A

Mensen met donkere persoonlijkheden scoren laag op vriendelijkheid en consciëntieusheid, en hebben vaak moeite om met andere mensen om te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke test word er vaak gedaan om de big-5 kenmerken te meten?

A

NEO Personality Inventory

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe valide zijn persoonlijkheidstests?

A

Een persoonlijkheidstest is geldig in de mate dat de scores op elk van de eigenschappen die hij meet, correleren met aspecten van het echte gedrag van de persoon die relevant zijn voor die eigenschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar neigen mensen die hoog scoren op neuroticisme naar? (4 punten)

A

a) meer aandacht te besteden aan bedreigingen en andere onaangename informatie en deze beter te onthouden
(b) meer stress vertonen wanneer ze een verrassende wiskundetest krijgen
(c) minder echtelijke tevredenheid ervaren en vaker scheiden
(d) veel vatbaarder zijn voor psychische stoornissen, vooral depressie en angststoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar neigen mensen die hoog scoren op extraversie naar? (5 punten)

A

(a) meer feesten bij te wonen en worden als populairder beoordeeld
(b) vaker gezien worden als leiders en leidende posities bereiken
(c) leven met en werken met meer mensen
(d) het gedrag van anderen nabootsen, vermoedelijk met het doel om affiliatie te bevorderen
(e) minder gestoord worden door plotselinge harde geluiden of andere intense stimuli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar neigen mensen die hoog scoren op openheid voor ervaring naar? (6 punten)

A

(a) eerder geneigd te zijn om zich in te schrijven voor vrije kunstprogramma’s dan voor professionele trainingsprogramma’s op de universiteit
(b) vaker van loopbaan veranderen op middelbare leeftijd
(c) beter presteren in beroepsopleidingsprogramma’s
(d) een grotere kans hebben om een ​​muziekinstrument te bespelen
(e) toleranter zijn ten opzichte van diverse wereldbeelden
(f) minder raciale vooroordelen vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Waar neigen mensen die hoog scoren op aanvaardbaarheid naar? (5 punten)

A

(a) meer bereid te zijn om geld uit te lenen
(b) minder gedragsproblemen hebben tijdens de kindertijd
(c) minder alcoholisme of arrestaties vertonen op volwassen leeftijd
(d) succesvoller zijn op de werkvloer
(e) meer bevredigende huwelijken en een lager aantal echtscheidingen hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar neigen mensen die hoog scoren op consciëntieusheid naar? (4 punten)

A

(a) seksueel trouwer te zijn aan hun echtgenoten
(b) hogere beoordelingen krijgen voor werkprestaties en hogere cijfers op school
(c) meer aandacht besteden aan academische onderwerpen die oninteressant zijn
(d) minder roken, minder drinken, veiliger rijden, gezondere diëten volgen en langer leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Side note: Dergelijke studies geven ook aan dat de persoonlijkheid steeds stabieler wordt met toenemende leeftijd tot ongeveer de leeftijd van 50, en na de leeftijd van 50 op een relatief constant niveau van stabiliteit blijft

Het is redelijk om aan te nemen dat genen de persoonlijkheid voornamelijk beïnvloeden door de fysiologische kenmerken van het zenuwstelsel te beïnvloeden.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is proximate explanation?

A

richt zich op causale mechanismen die tijdens het leven van het individu werken om het fenomeen in kwestie te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is distal explanation?

A

richt zich eerder op functie of evolutionaire overlevingswaarde dan op mechanismen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Hoe verschilt een distale verklaring van persoonlijkheidsvariabiliteit van een proximate?

A

proximate verklaringen van persoonlijkheidsverschillen richten zich op manieren waarop verschillende genen en ervaringen ons anders maken

Distale verklaringen kijken naar evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe verklaart een analogie met financiële investeringen de waarde van het voortbrengen van nakomelingen die qua persoonlijkheid van elkaar verschillen?

A

Vanuit het perspectief van evolutie door natuurlijke selectie is het produceren van nakomelingen een investering, met als doel meerdere kopieën van iemands genen naar toekomstige generaties te sturen. Omdat de overlevings- en voortplantingsomstandigheden in de loop van de tijd op onvoorspelbare manieren variëren, kan de kans dat de genen van een individu uitsterven worden verkleind als de nakomelingen van elkaar verschillen in enkele van hun kenmerken, waaronder hun gedragskenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Side note: Persoonlijkheidskenmerken worden gezien als relatief stabiele kenmerken van een persoon. Hoewel context duidelijk van invloed is op hoe we ons gedragen, impliceert een eigenschap stabiliteit, een mate van permanentie over een individu. Onderzoekers hebben echter één eigenschap ontdekt die niet geassocieerd is met stabiliteit, maar met verandering: differentiële gevoeligheid voor omgevingsfactoren

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat is de differentiële gevoeligheid voor omgevingsfactoren?

A

Het idee dat mensen verschillend vatbaar zijn voor beïnvloeding door hun omgeving. Zeer gevoelige kinderen (ook wel orchideeënkinderen genoemd) zullen gedijen in goede omgevingen en doen het vooral slecht in ongunstige omgevingen. Minder gevoelige kinderen (soms paardenbloemkinderen genoemd) worden minder beïnvloed door hun opvoedingsomstandigheden, zodat extreme omgevingen (zowel goede als slechte) minder invloed zullen hebben op hun psychologische resultaten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat zijn orchideeënkinderen

A

Gevoelige kinderen

Net als orchideeën, bloeien ze wanneer ze liefdevolle zorg krijgen, maar ze verwelken snel als de omgeving niet ondersteunend is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat zijn paardenbloemkinderen

A

Kinderen die kunnen overleven, en misschien gedijen, in elke omgeving.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat wordt bedoeld met orchideeën- en paardenbloemkinderen, en hoe verhouden zij zich tot het idee van differentiële gevoeligheid voor omgevingsinvloeden?

A

Volgens Belsky zullen dergelijke milieugevoelige kinderen hun gedrag en persoonlijkheid gemakkelijk veranderen in nieuwe omgevingen, zowel positief (veel steun van het gezin) als negatief (afwezigheid van vader, weinig steun van het gezin). Als gevolg hiervan kunnen deze kinderen het bijzonder slecht doen in een minder dan optimale omgeving, maar het bijzonder goed in ondersteunende omgevingen. Met andere woorden, dergelijke kinderen worden zowel ten goede als ten kwade beïnvloed door hun omgeving

Daarentegen zijn andere kinderen stabieler en minder beïnvloed door extreme omgevingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat is respiratoire sinusaritmie (RSA)?

A

een maat is voor de reactie van het zenuwstelsel op stress weerspiegeld in variatie in hartslag tijdens de ademhalingscyclus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Gedragsgenetisch onderzoek heeft een gen geïdentificeerd dat verband houdt met gevoeligheid voor ouderlijke invloed, hoe noemen ze dit? (Elaine Aron)

A

een zeer gevoelige persoonlijkheidseigenschap (HSP)

waarbij mensen zich meer bewust zijn van subtiliteiten in hun omgeving, ervaringen dieper verwerken en gemakkelijker overweldigd worden door zeer stimulerende omgevingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Side note: Toch beweren sommige psychologen dat de gezinsomgeving weinig of geen rol speelt bij het vormen van persoonlijkheid (Harris, 1998; Rowe, 1994). Die bewering komt voornamelijk voort uit onderzoek dat aangeeft dat mensen die in hetzelfde huis zijn opgegroeid, gemiddeld net zo verschillend van elkaar scoren op persoonlijkheidstests als gelijkaardige mensen die in verschillende gezinnen zijn opgegroeid. In de mate dat broers en zussen qua globale persoonlijkheidskenmerken op elkaar lijken, lijkt die overeenkomst voornamelijk te komen van hun gedeelde genen, niet van hun gedeelde thuisomgeving.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Wat wordt broer/zus-contrast genoemd?

A

Deze nadruk binnen het gezin op de verschillen tussen broers en zussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat houdt identificatie met een gespleten ouder (split-parent identification) in?

A

Neiging voor elk van de twee broers en zussen om zich te identificeren met een andere van hun twee ouders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Hoe kunnen broer/zus-contrast en gesplitste ouder-identificatie nuttig zijn bij het verminderen van rivaliteit tussen broers en zussen en het diversifiëren van ouderlijke investeringen?

A

Als broers en zussen door henzelf en hun ouders worden gezien als personen met zeer verschillende capaciteiten, behoeften en gezindheden, dan is de kans kleiner dat de broers en zussen met elkaar wedijveren en meer kans hebben om afzonderlijk gewaardeerd en beloond te worden voor hun unieke kenmerken.

Veel sterker bij broers en zussen die bijna even oud zijn en bij kinderen van het zelfde geslacht. Neemt af bij hoe meer kinderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Welke verschillen hebben onderzoekers gevonden tussen vrouwen en mannen in persoonlijkheidskenmerken? (4 punten)

A
  • is dat vrouwen hoger scoren dan mannen op aangenaamheid
  • vrouwen zich gemiddeld meer zorgen maken dan mannen over het ontwikkelen en onderhouden van positieve sociale relaties
  • neuroticisme, voornamelijk omdat vrouwen hogere niveaus van angst en gevoelens van kwetsbaarheid rapporteren dan mannen
  • Vrouwen scoren over het algemeen ook iets maar significant hoger op zorgvuldigheid
41
Q

Hoe kunnen genderverschillen in persoonlijkheid worden begrepen in termen van natuurlijke selectie?

A

We hadden verschillende reproductieve uitdagingen.

42
Q

Welk bewijs suggereert dat hormonen een basis kunnen vormen voor dergelijke verschillen? (2 dingen)

A

Oxytocine - dat bij vrouwen hoger is dan bij mannen, heeft de neiging om affiliatie te bevorderen;

  • testosteron, dat bij mannen op hogere niveaus aanwezig is, heeft de neiging om agressie te bevorderen.
43
Q

Side note: Ze suggereren dat in rijkere, meer egalitaire landen, waar mensen vrijer zijn om hun eigen wegen in het leven te kiezen, mannen en vrouwen een manier van leven kiezen die consistent is met hun aangeboren persoonlijkheidskenmerken en deze versterkt

In overeenstemming met deze interpretatie is het bewijs dat naarmate vrouwen meer geaccepteerd zijn in traditioneel mannelijke rollen in ontwikkelde landen, vrouwen een meer vrouwelijke oriëntatie op die rollen hebben gebracht.

Deze verklaring van de interculturele bevindingen is speculatie, maar interessante speculatie.

A
44
Q

De pionier van de klinische psychologie en van de klinische benadering om persoonlijkheid te begrijpen

A

Sigmund Freud (1856-1939), was een arts die gespecialiseerd was in neurologie en werkte vanaf 1886 met patiënten in zijn privékantoor in Wenen.

45
Q

Wat was het doel van Freud?

A

Het doel was om de patiënt bewust te maken van zijn of haar onbewuste herinneringen, motieven en emoties, zodat de bewuste geest van de patiënt manieren zou kunnen vinden om ermee om te gaan.

46
Q

Welke kenmerken van de geest liggen ten grondslag aan persoonlijkheidsverschillen, volgens het psychodynamische perspectief?

A

persoonlijkheidstheorieën die de nadruk leggen op het samenspel van mentale krachten (het woord dynamisch verwijst naar energie of kracht en psycho verwijst naar de geest).

47
Q

Wat zijn de Twee leidende premissen van psychodynamische theorieën?

A

(a) mensen zich vaak niet bewust zijn van hun motieven
(b) processen die afweermechanismen worden genoemd in de geest werken om onaanvaardbare of angstopwekkende motieven en gedachten uit het bewustzijn te houden.

48
Q

Freud geloofde ook dat persoonlijkheid zich in een reeks stadia ontwikkelde, welke 5 zijn dit?

A
  1. orale stadia
  2. anale stadia
  3. fallische stadia
  4. latentie stadia
  5. genitale stadia

Hij zag de geslachtsdrift als een primair instinct, uitgedrukt in alle levensfasen, en stelde voor dat de belangrijkste bron van plezierbevrediging, of spanningsvermindering, zich concentreert op specifieke lichaamszones, de erogene zones.

49
Q

Wat is de orale stadia van Freud? (Stadium 1)

A

(geboorte tot 1 jaar) Tijdens de vroegste periode van ontwikkeling vindt seksuele opwinding plaats rond de mond. Zuigen, kauwen, eten en bijten zorgen voor plezier. Deze vroege vormen van bevrediging worden geassocieerd met de bevrediging van honger. De belangrijkste prestatie van de orale fase is de gehechtheid van het kind aan zijn moeder - de basis voor alle latere intieme relaties.

50
Q

Wat is de Anaal stadium van Freud? (stadium 2)

A

(1 tot 3 jaar) Begint rond het einde van het eerste jaar - de focus van kinderen verandert naar het anale gebied. Dit markeert niet de beëindiging van orale behoeften; de orale behoeften bestaan ​​eerder naast de anale behoeften, waarbij de laatste steeds belangrijker wordt. Freud stelde voor dat hoe ouders in deze tijd omgaan met zindelijkheidstraining belangrijke implicaties heeft voor toekomstige persoonlijkheidsontwikkeling.

51
Q

Wat is de Fallische fase van Freud? (Stadium 3)

A

De aandacht van kinderen wordt nu afgeleid naar het genitale gebied. Op dit moment worden jongens zich ervan bewust dat ze een penis (fallus) hebben en worden meisjes zich ervan bewust dat ze dat niet hebben. De belangrijkste prestatie van deze fase is de oplossing van het Oedipus-complex bij jongens en het Electra-complex bij meisjes, wanneer de seksuele focus van kinderen de ouder wordt van het andere geslacht.

52
Q

Wat is latentiefase van Freud (stadium 4)

A

(5 jaar tot het begin van de puberteit) -

Conflicten nemen af ​​tijdens de latentiefase, waarin geen enkel deel van het lichaam seksuele spanning oproept en kinderen de seksuele driften en conflicten van vroeger lijken te vergeten. Kinderen beginnen zich los te maken van het gezin en hebben meer contact met leeftijdsgenoten. Ze worden echt sociale wezens, spelen over het algemeen in groepen van hetzelfde geslacht en richten hun seksuele energie op niet-seksuele, voornamelijk sociale gebieden.

53
Q

Wat is de Genitale fase van freud? (stadium 5)

A

(adolescentie en volwassenheid) Met het begin van de puberteit komen seksuele impulsen, onderdrukt tijdens de latentiefase, naar voren. Deze nieuwe, meer volwassen seksuele driften zijn gericht op leden van dezelfde leeftijd van het andere geslacht.

54
Q

Alfred Adler ontwikkelde bijvoorbeeld een psychodynamische theorie die draait om

A

de drang van mensen om zich competent te voelen.

Adler (1930) stelde dat iedereen het leven begint met een minderwaardigheidsgevoel, dat voortkomt uit de hulpeloze en afhankelijke aard van de vroege kinderjaren, en dat de manier waarop mensen leren om met dit gevoel om te gaan of dit te overwinnen, de basis vormt voor hun levenslange persoonlijkheid.

55
Q

Misschien wel de meest ‘sociale’ volgeling van Freud was

A

Erik Erikson

In tegenstelling tot Freud benadrukte Erikson echter de rol van de samenleving bij het vormgeven van persoonlijkheid. Andere mensen, en de samenleving in het algemeen, stellen eisen aan mensen tijdens hun ontwikkeling, en hoe kinderen (en latere volwassenen) met deze eisen omgaan, heeft invloed op hun persoonlijkheid.

Erikson stelde acht stadia van psychosociale ontwikkeling voo

56
Q

Wat zijn de acht fases van psychosociale ontwikkeling van Erikson

A

Fase 1: Basisvertrouwen versus wantrouwen (geboorte tot 1 jaar)
Fase 2: Autonomie versus schaamte en twijfel (1 tot 3 jaar)
Fase 3: Initiatief versus schuldgevoel (3 tot 6 jaar)
Fase 4: Industrie versus minderwaardigheid (6 jaar tot puberteit)
Fase 5: Identiteit versus identiteitsverwarring (12 tot 18 jaar)
Fase 6: Intimiteit versus isolatie (jongvolwassenheid)
Fase 7: Generativiteit versus stagnatie (middelbare volwassenheid)
Fase 8: Integriteit versus wanhoop (late volwassenheid)

57
Q

Wat geloofde Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Dat elk stadium een bepaald conflict mee brengt en dat hoe we daarmee om gaan bepaald hoe we in het volgende stadium omgaan met crisis.

58
Q

Wat is fase 1 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Basisvertrouwen versus wantrouwen (geboorte tot 1 jaar)

Ze gaan geloven dat mensen betrouwbaar zijn en dat de wereld een veilige plek is. Als aan dergelijke behoeften niet wordt voldaan, ontstaat er wantrouwen.

Het ontwikkelen van basisvertrouwen bereidt het kind voor op het omgaan met de crises die zich voordoen naarmate hij of zij ouder wordt.

59
Q

Wat is fase 2 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Autonomie versus schaamte en twijfel (1 tot 3 jaar)

Kinderen krijgen autonomie door lopen, kruipen ect. Kinderen kunnen echter nieuwe vaardigheden uitproberen, maar hun doelen niet bereiken.
Als ouders de mislukkingen van hun kinderen belachelijk maken en erop staan ​​dingen voor kinderen te doen die ze zelf kunnen doen, kan er een gevoel van schaamte of twijfel ontstaan.

Deze fase komt ook overeen met de anale periode van Freud en “ongelukken” met zindelijkheidstraining komen vaak voor

60
Q

Wat is fase 3 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Initiatief versus schuldgevoel (3 tot 6 jaar)

Jonge kinderen leren de rollen van de samenleving door deel te nemen aan fantasiespel, doelen voor zichzelf te stellen en deze te bereiken, en te concurreren met andere kinderen. Ouderlijke steun en aanmoediging voor dergelijke zelf-geïnitieerde activiteiten bevordert de ontwikkeling van zin voor initiatief. Wanneer ouders daarentegen aandringen op te veel zelfbeheersing en competentie bij hun kinderen, kritiek uiten op hun pogingen tot volwassen gedrag, grappen maken over hun fantasiespel en hun vragen als hinderlijk behandelen, kan er een schuldgevoel ontstaan.

61
Q

Wat is fase 4 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Industrie versus minderwaardigheid (6 jaar tot puberteit)

De toegenomen cognitieve vaardigheden van schoolgaande kinderen motiveren hen om te onderzoeken hoe dingen werken en hoe ze worden gemaakt. Ouders die de inspanningen van kinderen echter als hinderlijk beschouwen en zich concentreren op de rotzooi die ze maken in plaats van op de producten van hun werk, kunnen een gevoel van minderwaardigheid ontwikkelen

In tegenstelling tot Freud geloofde Erikson dat sociale instellingen (school, sport, religieuze organisaties, scouting, enz.) de ontwikkeling van kinderen aanzienlijk beïnvloeden, te beginnen met deze fase.

62
Q

Wat is fase 5 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Identiteit versus identiteitsverwarring (12 tot 18 jaar)

Elke conflictoplossing tot nu toe heeft bijgedragen aan het zelfgevoel van een kind - zijn of haar identiteit - maar met seksuele rijping komt het besef dat volwassen seksuele relaties en huwelijk niet ver weg zijn. Volgens Erikson is de belangrijkste taak in de adolescentie de integratie van verschillende identiteiten uit de kindertijd tot een meer complete identiteit die continuïteit uit het verleden en voorbereiding op de toekomst biedt. Dit is een periode van reorganisatie. Als adolescenten niet in het reine kunnen komen met “wie ze zijn” en “wie ze zullen zijn”, is het resultaat identiteitsverwarring.

63
Q

Wat is fase 6 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Intimiteit versus isolatie (jongvolwassenheid)

Vroege volwassenheid omvat de periode van verkering, huwelijk en het vroege gezinsleven. Volgens Erikson zijn jongvolwassenen die het vermogen ontwikkelen om te zorgen voor en met een andere persoon zijn zonder angst om hun eigen identiteit te verliezen, hebben intimiteit bereikt. Intimiteit omvat niet alleen seksualiteit in liefdesrelaties, maar ook hechte vriendschappen, werkrelaties en relaties met medeleden van organisaties zoals het leger, serviceclubs en religieuze congregaties. Het niet realiseren van intimiteit kan leiden tot isolement, het onvermogen om de ervaringen van het leven volledig te delen met belangrijke anderen.

64
Q

Wat is fase 7 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Generativiteit versus stagnatie (middelbare volwassenheid)

Wanneer de interesses van een volwassene van middelbare leeftijd verder gaan dan zijn of haar directe familie en het algemene welzijn van jongere collega’s omvatten, of inspanningen om de toekomstige staat van de samenleving of de wereld te verbeteren, heeft de persoon volgens Erikson generativiteit ontwikkeld. Volwassenen die geen positieve kijk op de toekomst hebben of geen geloof in de mensheid hebben, kunnen vervallen in zelfingenomenheid of stagnatie.

65
Q

Wat is fase 8 Erikson van de 8 fases van het leven?

A

Integriteit versus wanhoop (late volwassenheid)

Als oudere volwassenen kunnen terugkijken op hun leven en de bijdragen die ze hebben geleverd en tevreden kunnen zijn met het leven dat ze hebben geleid, vormen ze een gevoel van integriteit. Ze zien zichzelf als onderdeel van een groter geheel dat de generaties uit het verleden en de toekomst omvat. Anderen, die terugkijken en alleen gemiste kansen zien en spijt hebben van wat ze hebben gedaan, kunnen wanhoop ervaren

66
Q

Side note: In alle psychodynamische theorieën, ook die van Freud, zijn vooral de eerste levensjaren cruciaal bij het vormen van de persoonlijkheid. Iemands eerste pogingen om driften te bevredigen resulteren in positieve of negatieve reacties van anderen die, samen genomen, levenslange effecten hebben op hoe die driften zich vervolgens manifesteren.

A
67
Q

Wat is een afweermechanismen?

A

In de psychoanalytische theorie zijn zelfmisleidende middelen waarmee de geest zichzelf verdedigt tegen angst.

68
Q

Wat zijn enkele vormen van afweermechanismen (5 dingen)

A

onderdrukking, verplaatsing, reactievorming, projectie en rationalisatie.

69
Q

Hoe dient repressie (onderdrukken) als afweermechanismen?

A

is het proces waarbij angstopwekkende gedachten worden verdreven of uit de bewuste geest worden gehouden.

Freud visualiseerde repressie als een opstopping van mentale energie.

70
Q

Hoe dient verplaatsing als afweermechanismen?

A

vindt plaats wanneer een onbewuste wens of drijfveer die onaanvaardbaar zou zijn voor de bewuste geest, wordt omgeleid naar een meer acceptabel alternatief.

Een kind dat al lang niet meer in de kinderschoenen staat, kan bijvoorbeeld nog steeds het verlangen hebben om aan de borst van de moeder te zuigen - een verlangen dat nu bedreigend en onderdrukt wordt omdat het het bewuste begrip van het kind over wat juist en mogelijk is, schendt. Het verlangen kan worden verplaatst naar het zuigen op een lolly, een actie die symbolisch gelijk is aan het oorspronkelijke verlangen, maar acceptabeler en realistischer.

71
Q

Hoe dient Reactievorming als afweermechanismen?

A

is het omzetten van een angstaanjagende wens in zijn veiligere tegenpool.

Een jonge vrouw die onbewust een hekel heeft aan haar moeder en haar dood wenst, kan deze gevoelens bijvoorbeeld bewust ervaren als intense liefde voor haar moeder en een sterke bezorgdheid om haar veiligheid

72
Q

Hoe dient Projectie als afweermechanismen?

A

vindt plaats wanneer een persoon bewust een onbewuste drang of wens ervaart alsof het iemand anders is.

Iemand met intense, onbewuste woede kan die woede op haar vriend projecteren - zij kan het gevoel hebben dat het haar vriend is, en niet zij, die boos is.

73
Q

Hoe dient Rationalisatie als afweermechanismen?

A

is het gebruik van bewust redeneren om angstopwekkende gedachten of gevoelens weg te redeneren.

Een man die zijn eigen sadistische neigingen niet onder ogen kan zien, kan de afranselingen die hij zijn kinderen geeft rationaliseren door zichzelf ervan te overtuigen dat kinderen gedisciplineerd moeten worden en dat hij alleen zijn vaderlijke plicht vervult.

74
Q

In sommige gevallen kan ontheemding iemands energie richten op activiteiten die bijzonder gewaardeerd worden door de samenleving, zoals artistieke, wetenschappelijke of humanitaire inspanningen. In deze gevallen wordt verplaatsing aangeduid als

A

sublimatie - Een vorm van verplaatsing waarbij iemand zijn of haar energie richt op activiteiten die bijzonder gewaardeerd worden door de samenleving, zoals artistieke, wetenschappelijke of humanitaire inspanningen.

Een zeer agressieve persoon kan waardevolle diensten bewijzen in een competitief beroep, zoals een procesadvocaat, als sublimatie van de drang om anderen fysiek te slaan.

75
Q

Side note; Psychodynamische theoretici speculeren al lang dat homofobie - de irrationele angst en haat tegen homoseksuelen - vaak voortkomt uit reactievorming.

Mensen die een neiging tot homoseksualiteit hebben, maar er bang voor zijn, kunnen zichzelf beschermen tegen de erkenning ervan door zich krachtig af te scheiden van homoseksuelen. In een onderzoek dat die verklaring ondersteunde, bleek dat mannen die zeer homofoob scoorden op een vragenlijst vervolgens, door directe fysieke meting, meer erectie van de penis vertoonden tijdens het kijken naar een mannelijke homoseksuele video dan andere mannen, hoewel ze ontkenden enige seksuele opwinding te ervaren tijdens het kijken de video

A
76
Q

Wat zijn repressors?

A

mensen die regelmatig de emoties onderdrukken die gepaard gaan met verontrustende gebeurtenissen in hun leven. Ze kunnen zich de gebeurtenissen herinneren en beschrijven, maar ze beweren dat dergelijke herinneringen hen niet angstig maken of anderszins verstoren.

Voor onderzoeksdoeleinden worden repressoren geïdentificeerd aan de hand van hun scores op gestandaardiseerde ragenlijsten voor het beoordelen van angst en defensiviteit.

77
Q

Side note: De algemene bevinding is dat onderdrukkers in deze situaties veel minder psychische problemen rapporteren dan niet-onderdrukkers; maar door fysiologische indices - zoals hartslag, spierspanning en transpiratie - vertonen ze meer leed dan niet-repressoren. Onderzoek wijst uit dat ze niet liegen als ze zeggen dat ze weinig angst ervaren; ze geloven blijkbaar echt wat ze zeggen. Op de een of andere manier hebben ze angstige gedachten en gevoelens uit hun bewuste geest verbannen, maar hebben ze de lichamelijke reacties van angst niet uitgebannen.

A
78
Q

Welke voor- en nadelen kunnen voortvloeien uit de repressieve copingstijl? (onderdrukking)

A
  • De repressieve stijl kan vaak ontstaan, en zeer nuttig zijn, op een moment dat de persoon te maken heeft met een ernstig verontrustende levensgebeurtenis. Laboratoriumstudies suggereren dat repressie mensen in deze situaties kan helpen door hun bewuste geest - hun werkgeheugen - te behouden voor rationele planning en probleemoplossing
  • Aan de andere kant van de medaille is er echter bewijs dat repressoren meer gezondheidsproblemen kunnen ontwikkelen en meer chronische pijn ervaren dan niet-repressors
79
Q

Hoe verschillen humanistische theorieën in het algemeen van psychodynamische theorieën?

A

Terwijl psychodynamische theorieën de nadruk leggen op onbewuste motivatie en verdediging, benadrukken humanistische theorieën het bewuste begrip van mensen over zichzelf en hun vermogen om hun eigen pad naar vervulling te kiezen.

80
Q

Wat is Fenomenologie?

A

is de studie van bewuste percepties en inzichten, en humanistische theoretici gebruiken de term fenomenologische realiteit om te verwijzen naar het bewuste begrip van elke persoon van zijn of haar wereld.

De enige realiteit die je mogelijk kunt kennen, is de wereld zoals je die waarneemt en ervaart. . . . En de enige zekerheid is dat die waargenomen werkelijkheden anders zijn. Er zijn net zoveel ‘echte werelden’ als er mensen zijn.”

81
Q

Wat is zelfverwezenlijking?

A

om te verwijzen naar het proces om je volledige zelf te worden - dat wil zeggen, van het realiseren van je dromen en capaciteiten.

82
Q

Hoe verschillen sociaal-cognitieve theorieën in het algemeen van psychodynamische theorieën?

A

In plaats van de instinctieve, onbewuste motieven die door psychodynamische theorieën worden geponeerd als de belangrijkste vormgevers van persoonlijkheid, benadrukken sociaal-cognitieve theorieën de rol van algemene overtuigingen over de aard van de wereld, die worden verworven door iemands ervaringen in de sociale omgeving

83
Q

Wat zijn Sociaal-cognitieve theorieën?

A

Theorieën over persoonlijkheid die de rol benadrukken van overtuigingen en denkgewoonten die zijn verworven door iemands unieke ervaringen in de sociale omgeving. Ook wel sociaal-leer- of sociaal-cognitief-leertheorieën genoemd.

84
Q

Dus voor sociaal-cognitieve theoretici verwijst de term onbewust in het algemeen naar?

A

automatische mentale processen, in dezelfde zin als besproken in eerdere hoofdstukken van dit boek, niet naar gedachten die actief van het bewustzijn worden geweerd door afweermechanismen

85
Q

Welk soort gedrag correleert met een interne locus of control?

A

. Mensen die aan de binnenkant van de schaal scoren, hebben gemiddeld meer kans dan anderen om hun eigen lot te beheersen

Ander onderzoek geeft aan dat mensen die scoren aan de binnenkant van de schaal gemiddeld minder angstig zijn en meer tevreden zijn met het leven dan mensen die scoren aan de buitenkant

86
Q

Wat is Zelfeffectiviteit?

A

Het subjectieve gevoel van een persoon van zijn of haar eigen vermogen om een bepaalde taak of reeks taken uit te voeren.

Mensen die verwachten dat ze een bepaalde taak kunnen uitvoeren, hebben een hoge self-efficacy over de taak, en mensen die het tegenovergestelde verwachten, hebben een lage self-efficacy.

87
Q

Wat is locus of control?

A

Volgens Rotter, de perceptie van een persoon van de typische bron van controle over beloningen. Interne locus of control verwijst naar de perceptie dat mensen hun eigen beloningen controleren door hun eigen gedrag, en externe locus of control verwijst naar de perceptie dat beloningen worden gecontroleerd door externe omstandigheden of het lot.

88
Q

wat zijn de soort overtuigingen dat sociaal-cognitieve persoonlijkheidstheoretici het vaakst hebben bestudeerd (4 dingen)

A
  1. Locus of control
  2. Zelfeffectiviteit
  3. de mate van maakbaarheid van de eigen persoonlijke kwaliteiten
  4. De kracht van positief denken
89
Q

Side note: Zelfeffectiviteit lijkt misschien op locus of control, maar Bandura (1997) beschouwt de twee als verschillend. Self-efficacy verwijst naar het gevoel van de persoon over zijn of haar eigen kunnen, terwijl locus of control verwijst naar de overtuiging van de persoon dat het vermogen de gewenste effecten zal produceren.

Als je bijvoorbeeld gelooft dat je vaardig bent in wiskunde, maar dat de vaardigheid waardeloos is (misschien omdat het niet wordt herkend door je wiskundeprofessor of anderen in de samenleving), dan heb je een hoge self-efficacy maar een externe locus of control daarin Oppervlakte. Omgekeerd, als je gelooft dat vaardigheid in wiskunde beloningen zou opleveren, maar dat je de vaardigheid niet hebt, dan heb je een lage self-efficacy en een interne locus of control op dat gebied.

A
90
Q

Een andere dimensie van geloof die door sociaal-cognitieve theoretici wordt onderzocht, betreft de mate van maakbaarheid van de eigen persoonlijke kwaliteiten, wat houdt dit in?

A

Sommige mensen zien zichzelf als tamelijk vaste entiteiten. Ze zien zichzelf als iemand met een bepaalde mate van intelligentie, een bepaald niveau van atletisch vermogen en bepaalde, nogal onveranderlijke persoonlijkheidskenmerken.

Mensen aan de andere kant van deze dimensie hebben een relatief kneedbaar beeld van zichzelf. Ze zien zichzelf op elk moment, zelfs op latere leeftijd, als veranderen, ontwikkelen, verbeteren. Hun intelligentie staat niet vast, maar is iets dat kan groeien of afnemen, afhankelijk van hun eigen inspanningen of gebrek aan inspanningen.

91
Q

Side note: Je hebt zojuist gelezen over onderzoek dat aangeeft dat mensen die geloven in hun eigen kunnen (een hoge self-efficacy hebben), geloven dat hun capaciteiten beloond zullen worden (een interne locus of control hebben) en geloven in de mogelijkheid van persoonlijke verbetering (een kneedbaar zelfbeeld) zijn over het algemeen gelukkiger en succesvoller dan mensen die die overtuigingen niet hebben.

A
92
Q

Wat is defensief optimisme en maladaptive optimisme?

A

kan angst verminderen door gedachten af ​​te leiden van beangstigende mogelijkheden, maar het kan ook tot ernstige schade leiden.

93
Q

Side note: Sommige leerlingen gebruiken een adaptieve vorm van optimisme. Ze geloven dat ze het goed zullen doen, en dat geloof, in combinatie met hun gedachten over de positieve gevolgen van goed doen, motiveert hen om hard te werken en het ook echt goed te doen. Andere studenten gebruiken echter een adaptieve vorm van pessimisme. Ze geloven dat er een goede kans is dat ze het niet goed zullen doen, ondanks dat ze het in het verleden goed hebben gedaan, en dat geloof, samen met gedachten over de negatieve gevolgen van falen, motiveert hen om hard te werken om falen te voorkomen.

A
94
Q

Wat is het verschil tussen degenen die optimistisch of pessimisme constructief gebruiken en degenen die dat niet doen?

A

Wij geloven dat het te maken heeft met overtuigingen over locus of control en persoonlijke maakbaarheid. Mensen die geloven dat beloningen beheersbaar zijn (interne locus of control) en dat ze zelf kunnen verbeteren door inspanning (kneedbaar zelfvertrouwen) zullen waarschijnlijk hard werken en het goed doen, ongeacht of hun focus ligt op het behalen van verwacht succes (het doel van optimisten) of het voorkomen van verwacht falen (het doel van pessimisten). In overeenstemming met deze visie meldt Norem (2008) dat de defensieve pessimisten die ze heeft bestudeerd, sterker dan andere angstige mensen geloven dat ze zichzelf kunnen verbeteren door inspanning.

95
Q

de Riverside Situational Q-sort, waarin proefpersonen kenmerken van situaties beoordeelden heeft 8 dimensies, welke?

A
DIAMONDS
1. Duty (Plicht)
2. Intellect (Intellect)
3 Adversity (Tegenspoed)
4. Mating (Paring)
5. pOsitivity (positiviteit)
6. Negativity (Negativiteit)
7. Deception (Deception)
8. Sociality
96
Q

Side note: Persoonlijkheidskenmerken hadden dus een significante maar kleine invloed op de situaties die mensen ervaren, wat de gezamenlijke rol van persoonlijkheidskenmerken en situaties op gedragsbeïnvloeding aantoont.

A
97
Q

Een belangrijke dimensie waarop culturen variëren, is de mate waarin ze een collectivistische versus een individualistische oriëntatie hebben, wat houdt dit in?

A

Collectivistische culturen zijn culturen die de onderlinge afhankelijkheid van mensen en de plichten die mensen hebben jegens andere leden van hun familie en gemeenschap benadrukken. (Oost-Azië, Afrika en Zuid-Amerika)

Individualistische culturen daarentegen leggen relatief meer nadruk op persoonlijke vrijheid en rechten, en relatief minder nadruk op verantwoordelijkheden jegens anderen. (Noord-Amerika, Australië en West-Europa)

98
Q

Hoe verschillen persoonlijkheden in collectivistische culturen in het algemeen van die in individualistische culturen?

A
99
Q

Welke problemen kunnen zich voordoen bij mensen van wie de persoonlijkheid in strijd is met de normen van de cultuur waarin ze leven?

A