Hoofdstuk 10 Flashcards

1
Q

Je hebt 2 verschillende soorten van redeneren, welke 2 zijn dit?

A
  1. analoog redeneren

2. inductief redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is analoog redeneren?

A

elke waargenomen overeenkomst tussen anders verschillende objecten, acties, gebeurtenissen of situaties.

In de ethologie en vergelijkende psychologie: elke overeenkomst tussen soorten die niet te wijten is aan gemeenschappelijke voorouders, maar onafhankelijk is geëvolueerd vanwege een overeenkomst in hun habitat of levensstijl. Zie homologie voor contrast. (p. 84) Bij het oplossen van problemen, een overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties die in andere opzichten, zoals in hun fysieke samenstelling, behoorlijk van elkaar verschillen

Analogieën zijn dus gebaseerd op gelijkheidsrelaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

side note: Wetenschappers proberen vaak natuurlijke fenomenen te begrijpen en te verklaren door te denken aan analogieën met andere fenomenen die beter worden begrepen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

side note: Zoals je zou kunnen raden, wijst onderzoek uit dat de prefrontale cortex betrokken is bij analoog redeneren. In tegenstelling tot relatief eenvoudig semantisch ophalen (bijvoorbeeld bepalen of twee woorden semantisch gerelateerd zijn), doet analoog redeneren een beroep op meerdere prefrontale hersengebieden.

De onderzoekers rapporteerden dat de voorste linker inferieure prefrontale cortex werd geactiveerd bij het nemen van semantische beslissingen, maar meerdere gebieden van de prefrontale cortex werden geactiveerd bij het nemen van analoge beslissingen.

Dit onderzoek laat zien dat bij analoog redeneren hersengebieden betrokken zijn die betrokken zijn bij de integratie van informatie.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is bias?

A

Een technische term die verwijst naar niet-willekeurige (gerichte) effecten op onderzoeksresultaten, veroorzaakt door een of meer factoren die buiten de onderzoekshypothese vallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is inductief redeneren en hoe wordt het ook wel genoemd?

A

of inductie, is de poging om een ​​nieuw principe of voorstel af te leiden uit waarnemingen of feiten die als aanwijzingen dienen.

Logisch redeneren van het specifieke naar het algemene; de redeneerder begint met een reeks specifieke observaties of feiten en gebruikt ze om een meer algemene regel af te leiden om die observaties of feiten te verantwoorden;

hypotheseconstructie

Het heeft vannacht waarschijnlijk geregend”, baseer je die schatting op inductief redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Side note: Alle voorbeelden van redeneren door middel van analogieën, die eerder zijn besproken, zijn ook voorbeelden van inductief redeneren. In feite is inductief redeneren over het algemeen redeneren die is gebaseerd op waargenomen analogieën of andere overeenkomsten. Het bewijs waaruit men een conclusie trekt, is uiteindelijk een reeks ervaringen uit het verleden die op de een of andere manier op elkaar lijken of op de ervaring die men probeert te verklaren of te voorspellen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is availability bias

A

Neiging, in redenering, om te veel te vertrouwen op informatie die direct voor ons beschikbaar is en informatie te negeren die minder beschikbaar is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke (3) vormen van inductief redeneren zijn er?

A
  1. availability bias
  2. confirmation bias.
  3. predictable-world bias
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is confirmation bias.?

A

Neiging van mensen om bewijs te zoeken dat hun huidige hypothesen bevestigt, in plaats van ontkracht.

Men kan nooit absoluut bewijzen dat een hypothese juist is, maar men kan absoluut bewijzen dat deze onjuist is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Side note: Een interessante en enigszins verrassende bevinding over de bevestigingsbias is dat deze niet gerelateerd is aan intelligentie. Mensen met een hoog IQ vallen net zo vaak ten prooi aan de vooringenomenheid als mensen met een lager IQ

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is predictable-world bias?

A

Neiging om te geloven dat gebeurtenissen voorspelbaarder zijn dan ze in werkelijkheid zijn.

Denk aan gokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Redeneren vanuit specifieke feiten of observaties naar een meer algemene vooronderstelling of aanname is een onderdeel van

A

inductief redeneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is Deductief redeneren?

A

of deductie, is de poging om logisch de consequenties af te leiden die waar moeten zijn als bepaalde premissen als waar worden geaccepteerd.

Logisch redeneren van algemeen naar specifiek; de redeneerder begint met het accepteren van de waarheid van een of meer algemene premissen of axioma’s en gebruikt deze om te bevestigen of een specifieke conclusie waar, onwaar of onbepaald is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe verschilt deductief redeneren van inductief redeneren?

A

Terwijl inductief redeneren een beredeneerd giswerk is , is deductief redeneren (indien correct uitgevoerd) logisch bewijs, ervan uitgaande dat de premissen echt waar zijn.

Inductief is met kennis en deductief is met formele logica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Side note: In feite is alle wiskunde deductie. Men begint, in de wiskunde, met bepaalde gegevens en leidt daaruit de consequenties af.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is een syllogisme?

A

een hoofdpremisse of propositie presenteert en een minder belangrijk uitgangspunt dat je mentaal moet combineren om te zien of een bepaalde conclusie waar, onwaar of onbepaald is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Side note: Onderzoek heeft herhaaldelijk aangetoond dat het onze natuurlijke neiging is om deductieve problemen op te lossen door na te denken over onze echte kennis, niet door na te denken over wetten van de logica. Een van de redenen waarom de deductieve methoden van Sherlock Holmes zo succesvol waren, was dat zijn wereldkennis zo uitgebreid was. Met training kunnen mensen de wetten van de logica leren, maar zelfs degenen die ze goed leren, passen ze zelden toe op de problemen van het dagelijks leven.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Side note: De voorkeur voor het gebruik van kennis in plaats van formele logica bij het beantwoorden van deductieve redeneervragen kan worden opgevat als een voorkeur voor inductief denken in plaats van deductief. Onze natuurlijke neiging is om te redeneren door de huidige informatie te vergelijken met onze eerdere ervaring, en buiten de wiskundeklas of het psychologie-experiment met logica, komt die neiging ons over het algemeen goed van pas. Een deel van de vaardigheid in het oplossen van problemen die in tegenspraak zijn met onze kennis die is opgedaan met ervaringen uit het verleden, ligt in ons vermogen of onze bereidheid om die kennis te onderdrukken.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn inzichtsproblemen?

A

Een probleem dat moeilijk op te lossen is totdat het op een nieuwe manier wordt bekeken, waarbij een andere mentale set betrokken is dan oorspronkelijk.

Inzichtsproblemen gaan vaak gepaard met een mix van inductief en deductief redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is een een mentale set?

A

Een gewoonte van waarneming of denken, voortkomend uit eerdere ervaringen, die iemand kan helpen of belemmeren bij het oplossen van een nieuw probleem.

Daarom zijn Inzichtsproblemen zijn vaak moeilijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is functionele vastheid? (functional fixedness)

A

Het niet zien dat een object een andere functie heeft dan de gebruikelijke

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is een design stance?

A

gereedschappen ontworpen voor een beoogde functie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Side note: Veel onderzoek suggereert dat de mentale capaciteiten die nodig zijn voor het oplossen van inzichtsproblemen verschillen van die voor deductief redeneren.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat is incubatietijd?

A

De veronderstelling is dat tijdens de incubatie de persoon onbewust het materiaal met betrekking tot het probleem reorganiseert terwijl hij bewust aan andere dingen doet en denkt.

26
Q

Side note: Incubatie lijkt inzicht te vergemakkelijken, maar lijkt niet te helpen bij deductie. Deductie vereist bewuste aandacht voor het probleem; het is een vorm van inspannend, ‘langzaam’ denken.

A
27
Q

Wat is priming?

A

naar de activering van een mentaal concept tot een niveau dat het bewustzijnsniveau niet bereikt, maar dat desalniettemin dat concept meer beschikbaar maakt voor het vormen van verbindingen met andere concepten.

Het impliciete geheugenproces waarbij een stimulus (de priming-stimulus) een of meer herinneringen activeert (meer terughaalbaar maakt) die al in de geest van een persoon bestaan.

28
Q

Wat is onbewust priming?

A

Tijdens een incubatieperiode kunnen alle elementaire concepten met betrekking tot een onopgelost probleem op scherp blijven staan, ook al denkt de persoon er niet bewust over na. Terwijl de persoon andere activiteiten ontplooit en over andere dingen nadenkt, kunnen sommige van die geprimede concepten nieuwe associaties vormen, en uiteindelijk kan een nieuwe associatie een oplossing creëren

29
Q

Wat houdt de de broaden-and-build-theorie van positieve emoties in (Barbara Fredrickson)

A

Negatieve emoties, zoals angst en woede, hebben de neiging om de focus van waarneming en denken te verkleinen. Die emoties zorgen ervoor dat mensen zich alleen concentreren op de specifieke emotie-oproepende objecten en alleen denken aan routinematige, goed aangeleerde manieren om te reageren

Daarentegen, volgens Fredrickson, verbreden positieve emoties - zoals vreugde en interesse - iemands reikwijdte van waarneming en denken en vergroten ze de creativiteit. Positieve emoties worden gevoeld wanneer er geen onmiddellijk gevaar is en iemands onmiddellijke biologische behoeften relatief goed bevredigd zijn de tijd om creatief te denken en nieuwe ideeën en manieren te bedenken om met de wereld om te gaan. Vanuit een evolutionair perspectief is het opbouwen van ideeën en kennis tijdens perioden van veiligheid en geluk adaptief; die ideeën kunnen nuttig zijn om toekomstige behoeften te bevredigen of toekomstige noodsituaties te voorkomen.

30
Q

Side note: Een algemene conclusie uit dergelijk onderzoek is dat de manier waarop mensen dergelijke tests benaderen - hun begrip van wat er van hen wordt verwacht - cultureel afhankelijk is.

Dus de logische vraag: “Als John groter is dan Carl, en Carl is groter dan Henry, is John dan groter dan Henry?” zal waarschijnlijk het beleefde antwoord uitlokken: “Het spijt me, maar ik heb deze mannen nooit ontmoet.” Toch heeft dezelfde persoon geen moeite om soortgelijke logische problemen op te lossen die zich voordoen in de loop van de dagelijkse ervaring.

Onderzoek wees ook uit dat niet-westerlingen eerder dan westerlingen logische vragen beantwoorden in praktische, functionele termen dan in termen van abstracte eigenschappen

A
31
Q

Wat is een axonomische categorie?

A

een reeks dingen die vergelijkbaar zijn in een eigenschap of kenmerk

32
Q

Wat is een functionele groep?

A

een verzameling dingen die in de echte wereld vaak samen worden gevonden vanwege hun functionele relaties met elkaar

33
Q

Wat is intelligentie?

A

De variabele mentale capaciteit die ten grondslag ligt aan individuele verschillen in redeneren, oplossen van problemen en het verwerven van nieuwe kennis.

Het variabele vermogen dat ten grondslag ligt aan individuele verschillen in redeneren, problemen oplossen en nieuwe kennis verwerven.

34
Q

Wat waren de eerste toegepaste psychologen - beoefenaars die echte problemen proberen op te lossen met behulp van inzichten uit de psychologie

A

intelligentietesters

35
Q

Binet geloofde dat intelligentie het best kan worden begrepen, als?

A

een verzameling van verschillende mentale vermogens van hogere orde die slechts losjes met elkaar verband houden

36
Q

Waar was de test van Binet en Simon op gericht?

A

de vaardigheden die nodig zijn voor schoolwerk

37
Q

Welke intelligentietesten worden er tegenwoordig gebruikt?

A

zijn variaties van een test die in de jaren dertig door David Wechsler is ontwikkeld en is gemodelleerd naar die van Binet.

38
Q

Een persoon wiens prestatie precies gemiddeld is voor de vergelijkingsgroep, krijgt een IQ-score van?

A

100 toegewezen

39
Q

Wat betekend IQ?

A

Afkorting voor intelligentiequotiënt, gedefinieerd als een score op een intelligentietest die zodanig is gestandaardiseerd dat de gemiddelde score voor de populatie 100 is en de verdeling van scores rond dat gemiddelde overeenkomt met een normale verdeling

40
Q

Hoe hebben psychologen de validiteit van IQ-tests beoordeeld?

A

Als intelligentietests intellectuele capaciteiten meten, dan zouden IQ-scores moeten correleren met andere indices van iemands intellectuele functioneren

Bedenk uit hoofdstuk 2 dat een test valide is als hij meet wat hij moet meten.

41
Q

Wat is de de correlatiecoëfficiënten in verschillende onderzoeken van een IQ test?

A

variëren van 0,3 tot 0,7

42
Q

Side note: Naast het voorspellen van school- en werkprestaties, zijn IQ-scores positief gerelateerd aan een betere fysieke (Batty et al., 2006) en mentale (Deary et al., 2010) gezondheid, minder niet-opzettelijke en opzettelijke (inclusief zelfmoord) verwondingen, en een lagere incidentie van laat optredende dementie. IQ-scores zijn ook gerelateerd aan levensduur

A
43
Q

Wat was Spearmans concept van algemene intelligentie, of g?

A

in Spearmans theorie van intelligentie (en in andere theorieën gebaseerd op die van Spearman), het onderliggende mentale vermogen dat de prestaties op een breed scala aan mentale tests beïnvloedt en de statistische correlatie (verband tussen variabelen) verklaart tussen scores op dergelijke tests

44
Q

Wat is positieve variëteit?

A

Dat wil zeggen dat mensen die hoog scoorden op een mentale test, gemiddeld ook hoog scoorden op alle andere tests. Scores op tests van eenvoudige kortetermijngeheugenspanne correleerden positief met scores op tests van woordenschat, die positief correleerden met scores op tests van visuele patroonvoltooiing, die positief correleerden met scores op tests van algemene kennis, enzovoort. De meeste correlaties waren van matige sterkte, meestal in het bereik van 0,3 tot 0,6.

45
Q

algemene intelligentie kun je onderverdelen in twee soorten?

A
  1. vloeibare intelligentie

2. gekristalliseerde intelligentie.

46
Q

Wat is Vloeibare intelligentie?

A

In de theorie van Cattell, de verscheidenheid aan intelligentie die iemand in staat stelt om relaties waar te nemen onafhankelijk van eerdere specifieke praktijk of instructie met betrekking tot die relaties

Het vermogen om na te denken, daarin ook beweeglijk te zijn (denk aan oplossingen puzzel) en het vermogen tot abstract redeneren. (piekprestatie is 30-40 jaar)

Weerspiegelt meer de genetische component van intelligentie. kan via trainingen worden versterkt.

47
Q

Wat is gekristalliseerde intelligentie?

A

In de theorie van Cattell, de verscheidenheid aan intelligentie die rechtstreeks voortvloeit uit eerdere ervaringen. Het omvat iemands opgebouwde kennis en verbale vaardigheden.

Het vermogen om te leren van ervaringen. ook tekstbegrip en woordenschat valt hieronder. aangeleerde of verkregen kennis

Wordt versterkt naarmate we ouder worden.

48
Q

Hoe wordt vloeibare intelligente het beste gemeten?

A

door tests waarin mensen overeenkomsten en verschillen identificeren tussen stimulusitems die ze nog nooit eerder hebben ervaren, of tussen items die zo gewoon zijn dat iedereen in de geteste populatie ze zou hebben ervaren.

49
Q

Hoe wordt Gekristalliseerde intelligentie het beste gemeten?

A

Het wordt het best beoordeeld in kennistesten, zoals kennis van woordbetekenissen (Wat is een regatta?), culturele praktijken (Gaan vorken naar rechts of links van borden in een goede tafelsetting?), En hoe bepaalde gereedschappen of instrumenten werk (Hoe werkt een met kwik gevulde thermometer?).

50
Q

side note: Het bewijs van de analyse van correlatiepatronen en de verschillende effecten van leeftijd leidden ertoe dat Cattell beweerde dat vloeibare en gekristalliseerde intelligenties van elkaar verschillen. Hij dacht echter niet dat ze volledig onafhankelijk zijn. Hij merkte op dat binnen een bepaalde leeftijdsgroep gekristalliseerde en vloeistof-intelligentie scores positief correleren. Dit, suggereerde hij, is omdat mensen met een hogere vloeistofintelligentie meer leren en onthouden van hun ervaringen dan mensen met een lagere vloeistofintelligentie. In die zin, zo beweerde hij, hangt gekristalliseerde intelligentie af van vloeibare intelligentie.

A
51
Q

Wat is inspectietijd?

A

Een maatstaf voor mentale snelheid - de minimale tijd die proefpersonen nodig hebben om naar een paar stimuli te kijken of ernaar te luisteren om het verschil tussen hen te detecteren.

52
Q

side note: Herinner u uit hoofdstuk 9 onze bespreking van executieve functies, een reeks relatief basale en algemene informatieverwerkingsmechanismen die samen belangrijk zijn bij het plannen, reguleren van gedrag en het uitvoeren van complexe cognitieve taken. Uitvoerende functies worden geconceptualiseerd als drie gerelateerde componenten (werkgeheugen, schakelen en inhibitie), en de hypothese is dat deze, samen of afzonderlijk, ten grondslag liggen aan g (Shipstead et al., 2016; Žebec et al., 2015).

Denk aan werkgeheugen, of updaten. In de context van uitvoerende functies is het de mogelijkheid om de inhoud van de kortetermijnopslag te bewaken en snel toe te voegen of te verwijderen. Bedenk dat de kortetermijnopslag op een bepaald moment slechts een beperkte hoeveelheid informatie kan bevatten. Hoewel het het centrum van het bewuste denken is, is het ook een knelpunt dat de hoeveelheid informatie beperkt die je kunt samenbrengen om een ​​probleem op te lossen. Informatie vervaagt snel uit het werkgeheugen als er geen actie wordt ondernomen, dus hoe sneller je informatie kunt verwerken, hoe meer items je op een bepaald moment in het werkgeheugen kunt bewaren, om een ​​mentale berekening te maken of tot een beredeneerde beslissing te komen. In overeenstemming met dit idee zijn de correlaties hoog tussen metingen van mentale snelheid en werkgeheugen; volgens sommige psychologen is dit de reden waarom mentale snelheid positief correleert met vloeiende intelligentie

A
53
Q

Wat is het nature-nurture-debat?

A

De al lang bestaande controverse over de vraag of de verschillen tussen mensen voornamelijk te wijten zijn aan hun genetische verschillen (nature) of verschillen in hun vroegere en huidige omgeving (nurture)

54
Q

Wat is Erfelijkheid?

A

de mate waarin variatie in een bepaalde eigenschap, binnen een bepaalde populatie van individuen, voortkomt uit genetische verschillen in tegenstelling tot omgevingsverschillen.

Erfelijkheid = (r identieke tweeling - r niet-identieke tweeling) x 2

55
Q

Wat is de erfelijkheidscoëfficiënt?

A

die varieert van 0 (geen van de verschillen in een eigenschap wordt toegeschreven aan overerving) tot 1,0 (100% van de verschillen in een eigenschap wordt toegeschreven aan overerving)

56
Q

Wat weerspiegelt de erfelijkheidscoëfficiënt?

A

Het weerspiegelt de proportie van verschillen in een waargenomen eigenschap die te wijten is aan genetische variabiliteit.

57
Q

Side note: Erfelijkheid zegt niets over hoeveel van een eigenschap te wijten is aan genetische factoren, alleen welk percentage van het verschil in een eigenschap binnen een specifieke populatie gemiddeld kan worden toegeschreven aan overerving.

Neem bijvoorbeeld aan dat individuele verschillen in gewicht te wijten zijn aan slechts twee factoren: erfelijkheid (genetica) en voeding (omgeving). Ga er nu vanuit dat elke persoon die in een geïsoleerde bergtopgemeenschap leeft 100% van zijn of haar voedingsbehoeften krijgt. Het gemiddelde gewicht van mannen in deze gemeenschap is 150 pond. Als je twee mannen uit de gemeenschap tegenkomt, waarvan de ene 155 pond weegt en de andere 160 pond, zou 100% van hun verschil van 5 pond te wijten zijn aan genetica en zou de erfelijkheidscoëfficiënt 1,0 zijn. Dit komt omdat hun dieet identiek is - er zijn geen verschillen in de omgeving - wat betekent dat alle verschillen aan genen moeten worden toegeschreven.

Hoe variabeler de omgevingen zijn tussen mensen in een populatie, hoe lager de erfelijkheidsgraad zal zijn. Erfelijkheid is dus relatief en varieert met de omgevingsomstandigheden waarin mensen binnen de populatie leven.

A
58
Q

Wanneer heeft het gezin een invloed op het IQ en wanneer vervaagt dit?

A

In de vroege jaren en vervaagt naarmate ze volwassen worden.

Maar het onderzoek heeft onomstotelijk aangetoond dat het voor- of nadeel van het opgroeien in een bepaald huis, binnen het bereik van de huizen die de onderzoekers hebben onderzocht, op jonge leeftijd verdwijnt.

59
Q

Welke twee subtesten worden het meeste gebruikt om werkgeheugen capaciteit te meten?

A

Digit span en rekenen

60
Q

Wanneer kan erfelijkheidscoëfficiënten niet worden toegepast?

A

Tussen verschillende groepen

61
Q

wat is het Flynn-effect?

A

toename van IQ van de populatie door de jaren heen.

De grootste toename is interessant genoeg in de tests die gericht zijn op vloeiende intelligenti