Hoofdstuk 8 - Paragraaf 8.1 T/m 8.4 Flashcards

1
Q

Wat is ‘cognition’?

A

De mentale activiteit die het denken omvat en de inzichten die daar uit voortkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ‘thinking’?

A

De mentale manipulatie van representaties van kennis over de wereld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn ‘analogical representations’?

A

Mentale representaties die enkele fysieke kenmerken hebben van wat ze representeren.

(Een plaatje van een viool)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn ‘symbolic representations’?

A

Abstracte mentale representaties die niet overeenkomen met de fysieke kenmerken van objecten of ideeën.

(Het woord ‘viool’, is op zich niks wij hebben deze betekenis gekoppeld aan het product viool)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ‘categorization’?

A

Het groeperen van dingen op basis van gedeelde eigenschappen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ‘concept’?

A

Een categorie of klasse van gerelateerde items, bestaande uit mentale representaties van die items.

(Muziek instrumenten, fruitsoorten etc.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het ‘prototype model’?

A

Eleanor Rosch (1975)

Een manier van denken over concepten: binnen elke categorie is er een beste voorbeeld (het prototype) voor die categorie.

(Je vergelijkt de beste hond in jou hoofd met elke nieuwe hondachtige die kenmerken van een hond heeft, en bepaalt zo of deze bij de categorie hond hoort)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het ‘exemplar model’?

A

Eleanor Rosch (1975)

Een manier van denken over concepten: alle leden van een categorie zijn voorbeelden, samen vormen ze het concept en bepalen ze het categorielidmaatschap.

(Alle verschillende honden vergelijk je met degene die voor je staat, hier vergelijk je mee)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een ‘script’?

A

Roger Schank & Robert Abelson (1977)

Een schema dat gedrag in de loop van de tijd binnen een situatie stuurt.

(Naar de film gaan: kaartje kopen, snack halen, gaan zitten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn ‘stereotypes’?

A

Cognitieve schema’s die een gemakkelijke en snelle verwerking van informatie over mensen mogelijk maken op basis van hun lidmaatschap van bepaalde groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn ‘gender roles’?

A

Voorgeschreven gedragingen voor vrouwen en mannen binnen een cultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is ‘decision making’?

A

Een cognitief proces dat resulteert in de selectie van een handelwijze of overtuiging uit verschillende opties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is ‘problem solving’?

A

Een manier vinden om een obstakel te omzeilen en een doel te bereiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn ‘heuristics’?

A

Daniel Kahneman & Amos Tversky (1979)

Snelkoppelingen die worden gebruikt om de hoeveelheid denkwerk die nodig is om beslissingen te nemen, te verminderen (vuistregels of informele richtlijnen).
Heuristieken leiden tot oordelen, die leiden tot errors, foute beslissingen of geloven en verkeerde inschattingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is ‘confirmation bias’?

A

Alleen focussen op de informatie die jouw standpunt ondersteunt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ‘hindsight bias’?

A

Verklaringen/redeneerfouten achteraf, wanneer blijkt dat de gebeurtenis anders is dan de voorspelling.

17
Q

Wat is ‘anchoring’?

A

De neiging om bij het maken van een oordeel te vertrouwen op het eerste stukje informatie dat je tegenkomt, of op de informatie die het snelst in je opkomt.

(Piet gokt 200 snoepjes in de pot, dus gok jij er dichtbij: 180)

18
Q

Wat is ‘framing’?

A

Het formuleren van een keuze door de nadruk te leggen op het potentiële verlies of winst, die tot andere beslissingen kunnen leiden.

(10% kans dat de operatie fout gaat/90% kans dat de operatie goed gaat: de verwoording maakt uit.)

19
Q

Wat is ‘loss aversion’?

A

Een vorm van framing.
Wanneer je meer bezig bent met de verliezen dan met de winst.

(10% kans dat de operatie fout gaat)

20
Q

Wat is ‘availability heuristic’?

A

Een beslissing nemen op basis van het antwoord dat het gemakkelijkste in je opkomt.

(Lijst met random namen die je hebt gelezen, de volgende dag lees je weer een lijst en moet je zeggen wie famous is en wie niet. Door de herkenning van een naam die je gisteren zag, denk je dat deze persoon bekend is. Het komt het gemakkelijkste in je op)

21
Q

Wat is ‘representativeness heuristic’?

A

Het plaatsen van een persoon of object in een categorie omdat het prototype van die categorie matcht met die persoon of object.

(Iemand die van puzzels, wiskunde en praten met anderen houd: je denkt dat hij/zij eerder psychologie studeert dan fietsenmaker is)

22
Q

Wat is de ‘base rate’?

A

Een belangrijk stukje informatie, die verwijst naar hoe vaak het voorkomt.

(Er zijn meer fietsenmakers dan psychologen, daarom is het logischer als hij/zij fietsenmaker is)