Hoofdstuk 7 - Paragraaf 7.6 T/m 7.15 Flashcards

1
Q

Wat is ‘sensory memory’?

A

Een geheugensysteem dat zintuigelijke informatie heel kort opslaat in de buurt van de oorspronkelijke zintuigelijke vorm.

(Als je je ogen dichtdoet nadat je in het licht hebt gekeken, je ziet dan nog kort de flits)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is ‘iconic memory’?

A

Een type visueel sensorisch geheugen. Het beeld met enkele details die je je nog kort kunt voorstellen nadat je wegkijkt van het beeld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is ‘echoic memory’?

A

De laatste sensorische informatie die je je herinnert terwijl er iets gebeurt, ondanks je niet aan het opletten was.

(Als iemand zegt ‘je luistert niet eens’, kun je je de laatste paar zinnen nog terughalen ook als je ergens anders aan dacht)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is ‘short-term memory’?

A

Ook wel het werkgeheugen genoemd. Een actief geheugenproces dat zich bezighoudt met meerdere soorten informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is ‘working memory’?

A

Een cognitief systeem met beperkte capaciteit dat informatie tijdelijk opslaat en manipuleert voor huidig gebruik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een ‘memory span’?

A

De beperkte hoeveelheid informatie die het werkgeheugen kan bevatten.
Miller dacht 7 (+/- 2), tegenwoordig wijst onderzoek uit op 4 items (+/-2).

George Miller (1956).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is de ‘long-term memory’?

A

De opslag van informatie die minuten tot eeuwig duurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het ‘serial position effect’?

A

De bevinding dat het vermogen om items uit een lijst terug te halen afhankelijk is van de volgorde van presentatie, zodat items die vroeg of laat in de lijst worden gepresenteerd beter worden onthouden dat items in het midden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het ‘primacy effect’?

A

Dat items aan het begin van een reeks beter worden onthouden dan in het midden of het einde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het ‘recency effect’?

A

Dat items die het meest recent in het geheugen zitten het best worden onthouden, dus de items aan het einde van de lijst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is ‘consolidation’?

A

Het geleidelijke proces van geheugenopslag in de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is ‘long-term potentiation (LTP)’?

A

De versterking van een synaptische verbinding, waardoor de postsynaptische neuronen gemakkelijker worden geactiveerd door presynaptische neuronen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de ‘NMDA receptor’?

A

Dit is een glutamaatreceptor die alleen reageert als er grote hoeveelheden glutamaat beschikbaar zijn in de synaps en als de postsynaptische neuron voldoende is gedepolariseerd. Deze receptor is belangrijk bij LTP (long-term potentiation).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een ‘replay’?

A

Een herhaling van herinneringen in de hersenen. Dit vindt plaats wanneer het neurale circuit dat het geheugen vertegenwoordigt, opnieuw wordt geactiveerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn ‘flashbulb memories’?

A

Levendige episodische herinneringen aan de omstandigheden waarin mensen voor het eerst hoorden van een verrassende en daaruit voortvloeiende of emotioneel opwindende gebeurtenis.

(Toen trump president werd stond ik in de kroeg op de hoek met een biertje in de hand en met mijn vrienden naar de tv te kijken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is ‘reconsolidation’?

A

Het opnieuw opslaan van geheugen na het ophalen.

17
Q

Wat is ‘retrieval practice’?

A

Een strategie waarbij informatie wordt opgeslagen door deze bewust proberen terug te roepen.

(Na het lezen van een tekst meteen opschrijven wat je er nog van weet)

18
Q

Wat is een ‘retrieval cue’?

A

Elke stimulus die het herinneren bevordert.

(De geur van gemaaid gras doet je denken aan …)

19
Q

Wat is het ‘encoding specificity principle’?

A

Het idee dat elke stimulus die samen met een ervaring wordt gecodeerd, later een herinnering aan de ervaring kan oproepen.

(Aardbeien kauwgom kauwen tijdens je tentamen, omdat je dit ook bij het leren deed)

20
Q

Wat is ‘context-dependent memory’?

A

Een geheugenverbetering die optreed wanneer de herinneringssituatie (bij het leren aardbeienkauwgom kauwen) vergelijkbaar is met de coderingssituatie (op je tentamen aardbeienkauwgom kauwen).

21
Q

Wat is ‘state-dependent memory’?

A

Wanneer het geheugen wordt verbeterd doordat de interne toestanden van een persoon overeenkomen tijdens het coderen en terugroepen van de toenmalige situatie.

(Als je dronken gaat studeren kun je de stof waarschijnlijk niet meer terughalen, dronken zal dit waarschijnlijk makkelijker gaan omdat je in dezelfde interne toestand bent)

22
Q

Wat is ‘prospective memory’?

A

Herinneren om op een toekomstig tijdstip iets te doen.

(Straks het vuilnis buiten zetten)

23
Q

Wat is ‘retrieval-induced forgetting’?

A

Verslechtering van het vermogen om zich een item in de toekomst te herinneren na het ophalen van een gerelateerd item uit het langetermijngeheugen.

(Je moet ‘rode ballon’, ‘groene ballon’ en ‘gele ballon’ onthouden. Je concentreert je vooral op ‘rode ballon’ waardoor je de rest makkelijker vergeet.)