Hoofdstuk 8 - Indirecte methoden, observatie en interviews Flashcards
Wanneer worden indirecte methoden ingezet?
Om informatie te achterhalen die niet direct ontdekt kan worden via zelfrapportage of gedragsobservatie.
Wat zijn 3 kenmerken van indirecte methoden?
- Een eerste kenmerk van indirecte methoden is dat de persoon die wordt onderzocht een ongestructureerde taak aangeboden krijgt, waarbij hij of zij moet interpreteren of een zelfgekozen structuur moet geven. De wijze waarop iemand met het materiaal omgaat, gebeurt op een individuele manier en laat daardoor iets zien van de eigenschappen, voorkeuren en reactiewijzen van de onderzochte.
- Een tweede kenmerk is de manier van scoring. Veel scoringssystemen van indirecte methoden zijn vrij complex en tijdrovend. Daarom worden de antwoorden van deze methoden in de praktijk vaak niet gescoord maar op intuïtieve wijze geïnterpreteerd.
- Een derde kenmerk betreft het ongerichte doel van de taak. Het gaat er immers niet om persoonlijkheidsaspecten in kaart te brengen, maar om een beeld te krijgen van de persoonlijkheidsstructuur. Deze methoden zijn meestal binnen de klinische psychologie ontstaan en vooral populair geworden bij psychologen die psychodynamische en fenomenologische theorieën bij hun diagnostiek gebruiken.
Indirecte methoden richten zich niet op psychiatrische diagnoses maar op persoonlijkheidsprocessen. Waarom is dat zinvol? Noem een paar van die persoonlijkheidsprocessen en geef daarbij voorbeelden van psychopathologie.
Persoonlijkheidsprocessen kunnen bijdragen aan de herkenning van diagnosen en aan de voorspelling van gedrag dat sterk bepaald wordt door persoonlijkheidsprocessen.
Het gaat dan vooral om de diagnostiek van realiteitstoetsing, denkorganisatie, representaties van zichzelf en anderen, emotieregulatie, probleemoplossend vermogen en defensiemechanismen.
Bij schizofrenie bijvoorbeeld zijn een verstoord denken en een gestoorde realiteitstoetsing belangrijke diagnostische kenmerken. En bij de antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornissen is de al dan niet bewuste tendens van mensen om zich anders of beter voor te doen vaak heel sterk.
Wat is de toegevoegde waarde van indirecte methoden? En wat zijn de minpunten?
Waarde:
- De diagnosticus omzeilt met de indirecte methoden gemakkelijker zowel het bewuste verzet als de onbewuste (impliciete) afweer van de respondent.
- Indirecte methoden zijn bovendien geschikt om impliciete latente processen in kaart te brengen, processen die buiten het bewustzijn verlopen of die niet toegankelijk zijn voor zelfrapportage.
- Ten slotte laten indirecte methoden een ‘functionele’ diagnostiek toe, een diagnostiek die gebaseerd is op het hier-en-nu: er worden persoonlijkheidskenmerken afgeleid uit het concrete gedrag van iemand in de testsituatie.
Er zijn ook minpunten.
- Het belangrijkste minpunt is de scoring van resultaten. Zo baseert men zich vaak op allerlei ongefundeerde impliciete en expliciete aannames en interpretatie gebeurt vaak te weinig met vaste of duidelijk omschreven principes. Dit nadeel kan voor een deel weggewerkt door gebruik te maken van een empirisch gevalideerd scoringssysteem.
- Daarnaast kunnen uit de interpretatie van indirect materiaal geen definitieve conclusies getrokken worden; conclusies zijn voorlopig en hypothetisch en moeten geverifieerd of gefalsificeerd worden met gegevens van andere diagnostische methoden.
De indirecte methoden kunnen in vijf categorieën ingedeeld worden. Welke zijn die vijf categorieën?
Geef van drie categorieën een voorbeeld en beschrijf de methode en de wijze van scoring.
De vijf categorieën indirecte methoden zijn de volgende:
- de associatiemethode waarbij een stimulus gepresenteerd wordt waarop gereageerd moet worden
- de constructiemethoden waarbij in een simulatiesituatie iets geproduceerd moet worden
- de afmaakmethode waarbij een incomplete taak afgemaakt moet worden
- de ordeningsmethode waarbij een aantal alternatieven de eigen voorkeur gekozen moet worden of een aantal stimuli gerangschikt moet worden
- de expressieve methode waarbij iets getekend moet worden.
Een voorbeeld van de associatiemethode is de rorschachtest. Er worden tien platen met inktvlekken aangeboden en de onderzochte moet aangeven wat de inktvlekken voorstellen of wat ze zouden kunnen zijn. Na het tonen van de platen, waarbij de proefleider de antwoorden zo letterlijk mogelijk noteert, vindt een navraag plaats met het oog op de scoring van de antwoorden. Deze navraag dient zo non-directief mogelijk te gebeuren. Voor de rorschachtest bestaan verschillende scoringssystemen, waaronder het toonaangevend Comprehensive System (CS) van Exner en het recentere Rorschach Performance Assessment System (R-PAS) van Meyer. De afname, scoring en interpretatie vereist een gedegen opleiding en training en is ook voor een ervaren gebruiker tijdrovend.
Een voorbeeld van een constructiemethode is de TAT (Thematische Apperceptie Test). In deze test krijgt de onderzochte een aantal afbeeldingen te zien en de instructie een verhaal te vertellen, waarbij meestal gevraagd wordt aan te geven wat er op dit moment gebeurt, wat eraan voorafging en hoe het afloopt, en wat de figuren denken en voelen. Op de afbeeldingen zijn meestal een of meerdere personen afgebeeld in situaties die verschillen in ambiguïteit. Er zijn 31 platen; vier verschillende combinaties worden aanbevolen voor jongens, meisjes, mannen en vrouwen. Tijdens de test noteert de proefleider het verhaal woordelijk en vraagt hij of zij eventueel door zodat alle instructie-elementen aan de orde komen Er bestaan veel verschillende scoringssystemen, maar alleen de Social Cognition and Object Relations Scales (SCORS) is populair. De schalen meten zes dimensies van interpersoonlijk functioneren, zoals de complexiteit van relaties, affectieve kwaliteit van relaties, emotionele investering in relaties en de capaciteit tot het begrijpen van causaliteit in sociale relaties. In de klinische praktijk wordt er echter meestal op een kwalitatieve manier geïnterpreteerd, met weinig tot geen scoring.
Een voorbeeld van een afmaakmethode is de ZAT (Zinaanvultest). Bij deze test dienen stammen op openingswoorden afgemaakt te worden. De verschillende scoringssystemen worden in de praktijk vanwege de complexiteit en de subjectiviteit meestal niet gebruikt. Interpretatie vindt op een impressionistische wijze plaats. Eerst worden aanvullingen onderverdeeld in nietszeggend (zoals clichés en stereotypen) en betekenisvol. Betekenisvolle aanvullingen worden door middel van een globale inhoudsanalyse in een aantal rubrieken ingedeeld. Aan de hand van deze rubrieken, die per ondervraagde sterk kunnen verschillen, is het mogelijk een beeld te krijgen van een aantal positieve aspecten zoals een hoopvolle toekomstverwachting en positieve gevoelens voor een ander, en negatieve aspecten zoals conflicten of lichamelijke problemen. De zinnen kunnen in zes inhoudelijke categorieën worden onderverdeeld: affecten, relaties, verlangens en idealen, schuld en schaamte, zelfbeschrijving en introspectie, en het lichaam. Met de ZALC is het mogelijk om het ego-ontwikkelingsstadium te bepalen, waardoor het voor de diagnosticus mogelijk is om na te gaan of dit aansluit bij het verwachte ontwikkelingsniveau op basis van leeftijd en geslacht. Er zijn zes versies beschikbaar: voor 8- tot 12-jarige meisjes en jongens, 13- tot 18-jarige meisjes en jongens en 19- tot 25-jarigen vrouwen en mannen.
Waar zijn indirecte methoden vooral voor geschikt?
Om impliciete/onbewuste aspecten en processen op het spoor te komen en deze te gebruiken als hypothesen voor verdere verificatie/falsificatie door andere diagnostische methoden.
Wat is de COTAN beoordeling van indirecte methoden?
Vrijwel alle methoden hebben een negatieve beoordeling (met uitzondering van ZALC). Vooral omdat er meer onderzoek moet worden gedaan.
Als het om observatie als methode van onderzoek gaat moet de psycholoog kennis hebben van processen die de waarneming en informatieverwerking kunnen verstoren, processen waarvan de psycholoog zich overigens doorgaans niet bewust is.
Noem vijf bekende valkuilen voor psychologen.
- het leniency (clementie-) effect ofwel de neiging van de psycholoog om vrienden en bekenden hoger in te schatten op bepaalde eigenschappen.
2.het halo-effect ofwel de neiging om alle eigenschappen te beoordelen in de richting van een algemene indruk, in plaats van op zichzelf staand
de logicafout ofwel de neiging om gelijksoortige oordelen te geven over eigenschappen die logisch met elkaar verbonden lijken te zijn, hoewel die eigenschappen in werkelijkheid geheel los van elkaar kunnen staan.
- de contrastfout ofwel de neiging om anderen tegengesteld aan de eigen persoon te beoordelen op een bepaalde eigenschap.
- de primacy en recency-(recentheids)effecten ofwel de neiging om de eerste of juist de laatste observatie veel gewicht toe te kennen
- de neiging om vooral gemiddelde scores te geven en extreme oordelen te vermijden
Beschrijf de verschillen tussen alledaags en gestandardiseerd/professioneel observeren.
Alledaags: ongerichte waarneming, automatische selectie van informatie en fouten in waarneming spelen een rol. Continue handelen vanuit onbewuste interpretaties.
Professioneel waarnemen: doelgerichte waarneming vanuit een vraag, eerste waarnemen dan interpreteren, fouten voorkomen, interpretaties kunnen verantwoorden.
Bij welke groepen past professioneel observeren als diagnostiek vorm?
Bij kinderen , LVB, autisme en ernstige psychopathologie.
Wat is het actor-observatorfenomeen? Welke typen psychologen zijn hier het meest vatbaar voor?
Het verschijnsel dat personen geneigd zijn om de oorzaak van hun eigen gedrag bij externe/situationele factoren te leggen, maar het gedrag van anderen toe te schrijven aan hun (stabiele) karakter/persoonlijkheidseigenschappen.
Psychoanalytische georiënteerde psychologen zijn hier meer vatbaar voor dan gedragstherapeutische pscychologen.
Noem twee heuristieken volgens Tversky en Kahneman uit 1980 die van invloed kunnen zijn op de professionele observatie in een klinische en gezondheidscontext.
De eerste heuristiek betreft de toegankelijkheid, dat verwijst naar de directe beschikbaarheid van bepaalde herinneringen. Als een psycholoog gisteren cliënt A met het syndroom van Gilles de la Tourette heeft gezien, zal hij eerder kenmerken van dit syndroom (menen te) zien bij cliënt B dan wanneer hij cliënt A jaren geleden zag.
Daarnaast hebben mensen de neiging vast te houden aan hun eerste indruk, ook als ze later informatie krijgen die daarmee strijdig is. Uit onderzoek blijkt dat psychologen in hun oordeel over de prognose worden beïnvloed wanneer ze vrij vroeg in het diagnostische proces informatie krijgen over een ernstige stoornis. Wanneer dezelfde informatie pas later beschikbaar is, blijkt deze het beoordelingsproces niet of nauwelijks te beïnvloeden. Voor clinici is het weinig vleiend dat dit fenomeen niet optrad bij niet-professionele proefpersonen die hetzelfde materiaal moesten beoordelen (Friedlander & Phillips, 1984).
Wat is zelfobservatie?
Gestructureerde methode van zelfregistratie (aard en frequentie van gedrag).
Wat zijn (semi)gestructureerde interviews?
Gespreksleider stelt brede vragen (screeningsvragen) en stelt alleen verdere vragen als dit van toepassing is.
Rogers beschreef vier voordelen van gestructureerde interviews. Welke zijn dat?
Met gestructureerde interviews is de betrouwbaarheid hoger en beter vast te stellen, vooral als het gaat om betrouwbaarheid tussen verschillende beoordelaars.
Bovendien is er sprake van een betere inschatting van de ernst van de klachten, doordat de gespreksleider gevraagd wordt de ernst van de klachten te beoordelen op een schaal, bijvoorbeeld van 0 tot 10.
Ook is er sprake van een reductie van informatievariantie en criteriumvariantie.
Ten slotte is er sprake van een grotere omvattendheid, omdat gestructureerde interviews de diagnosticus dwingen diverse terreinen van het functioneren te screenen, ook als daar in eerste instantie geen reden voor lijkt te zijn.