Hoofdstuk 5 - Neuropsychologische diagnostiek Flashcards

1
Q

Waar houdt het vakgebied van de neuropsychologie zich mee bezig?

A

Het vakgebied van de neuropsychologie houdt zich bezig met de relatie tussen de hersenen en gedrag en de stoornissen die zich op en tussen deze gebieden kunnen voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vijf clusters worden onderscheiden bij een hersenaandoening?

A
  1. Psychische stoornis.
  2. Chronische hersenaandoening die geleidelijk is ontstaan (denk aan dementie).
  3. Niet-aangeboren hersenletsel (bijvoorbeeld een beroerte).
  4. Slaapstoornissen.
  5. Een verstandelijke handicap.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Beschrijf de ontstaansgeschiedenis van de neuropsychologie (ongeveer tussen 1850-1950), gebruik daarbij de termen lokalisatietheorie, holisme en equipotentialiteit.

A

Gall (1758-1828) was de grondlegger voor de frenologie: de leer die stelde dat iemands aanleg en karakter worden bepaald door de groei en vorm van bepaalde hersendelen. Dit vormde de basis van de lokalisatietheorie, die stelt dat specifiek gedrag ontstaat door selectieve stoornissen in specifieke hersendelen.

Hierna volgde een periode waarin de aandacht juist gericht was op de hersenen als geheel, ook wel het holisme genoemd. Hierbij ging men ervan uit dat de eigenschappen van een systeem (bijvoorbeeld de hersenen) niet verklaard kunnen worden door alleen de som van de componenten te nemen.

Halverwege de negentiende eeuw toonden onder meer Broca (1861) en Wernicke (1874) aan dat stoornissen in de taal ontstonden door specifieke beschadigingen in bepaalde hersengebieden, waardoor de lokalisatietheorie weer op de voorgrond stond.

In het begin van de twintigste eeuw kreeg het holisme weer de overhand, onder andere door studies van Lashley (1938) naar equipotentialiteit. Dit houdt in dat functies kunnen worden overgenomen door andere, niet-beschadigde hersendelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de ontstaansgeschiedenis van de neuropsychologische diagnostiek (ongeveer vanaf 1850-heden), gebruik daarbij de termen bedside tests, symptoomvaliditeitstests, normering en hypothesetoetsend diagnostisch onderzoek.

A

Rond 1850 vormde het bestuderen van gedrag en de symptomen de leidraad bij het diagnosticeren. Hierbij werd soms gebruik gemaakt van zogeheten ‘bedside’ tests, zoals vragen aan de cliënt of hij weet waar hij is, of welke dag het is.

Naarmate meer tests werden ontwikkeld wilde men, naast stoornissen vaststellen, soms juist vaststellen dat er geen stoornis is. Bij opzettelijk onderpresteren speken we over malingeren. In 1856 ontwikkelde de Duitse psychiater Ludwig Snel een zogenaamde symptoomvaliditeitstest, die bestond uit een aantal zeer gemakkelijke taken waarmee hij kon aantonen dat simulanten probeerden om opzettelijk fouten te maken op deze gemakkelijke taken.

In de negentiende eeuw interpreteerde de neuropsycholoog/onderzoeker de testscores zonder normering. Maar in de loop van de twintigste eeuw werd bij neuropsychologische testbatterijen steeds meer gebruik gemaakt van geformaliseerde tests. Op basis van observaties en testscores kon men gerichter de oorzaak van onderliggende factoren onderzoeken. Dit leidde tot het hypothesetoetsend diagnostisch onderzoek. Hierbij gaat het er niet om zoveel mogelijk tests af te nemen, maar enkel die tests of onderdelen die nodig zijn om de onderzoeksvragen en -hypothesen te testen.

Tegenwoordig wordt bij de diagnostiek ook rekening gehouden met de ontwikkeling van een persoon en met diens omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het doel van neuropsychologisch onderzoek (NPO) en welke drie punten zijn daarbij van belang?

A

Het doel van een neuropsychologisch onderzoek (NPO) is cognitieve, emotionele en gedragsveranderingen in het (dis)functioneren van de hersenen in kaart te brengen. Hierbij zijn deze drie punten van belang:

1) goed observeren van het gedrag en eventuele beperkingen.

2) het gebruik van psychometrisch verantwoorde onderzoeksprocedures (denk aan tests of vragenlijsten).

3) het formuleren en toetsen van hypothesen aan de hand van bestaande kennis over hersenen en stoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Beschrijf kort de functie(s) van de NPO-onderdelen anamnese, hetero-anamnese en observaties.

A

Met behulp van de anamnese wil de neuropsycholoog inzicht krijgen in de aard, het verloop en de ernst van de klachten en de invloed hiervan op het dagelijks leven van de cliënt. Daarnaast wordt de anamnese gebruikt om inzicht te krijgen in het premorbide functioneren.

Met een heteroanamnese worden vaak dezelfde data verzameld om zo een beter beeld van het functioneren van de cliënt te verkrijgen, bijvoorbeeld op diens ziekte-inzicht of op het bagatelliseren of overdrijven van klachten.

Observaties tijdens de anamnese en testafname kunnen onder andere inzicht geven in het taalbegrip, de verbale vermogens van en de sociale interactie met de cliënt. Ook de reacties van een cliënt en de vragen die hij of zij stelt, kunnen iets zeggen over het al dan niet aanwezig zijn van een stoornis en/of beperking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de onderwerpen die aan bod komen tijdens een anamnese.

A
  1. Spontane klachten (ontstaan en verloop).
  2. Specifieke klachten van geheugen en oriëntatie of aandacht, bij taalgebruik en rekenen, waarneming, motoriek, plannen, flexibiliteit en redeneren, en persoonlijke en psychische klachten.
  3. Invloed van klachten op dagelijkse leven.
  4. Fysieke klachten.
  5. Medische geschiedenis.
  6. Ontwikkeling (tests meestal alleen bij kinderen).
  7. Algemene gegevens: beroep/loopbaan, vrijetijdsbesteding, gezinssamenstelling.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In welke vier groepen zijn neuropsychologische tests in te delen? Noem bij elke groep een voorbeeld van een test.

A

Neuropsychologische tests zijn in te delen in vier groepen:

  1. Algemene niveau- en screeningtests.
    Niveau: WAIS, WISC.
    Screening: NLV, MMSE, IQCODE-N
  2. Specifieke tests voor verschillende domeinen van cognitief functioneren.
    Aandacht: Bourdon-Vos, d2, Stroop.
    Snelheid van informatieverwerking: LDST.
    Waarneming: VOSP.
    Geheugen en leren: WMS, 15 WT, Complexe figuur van Rey, fluency test, VAT.
    Taal: SAN, AAT.
    Executieve functies: TMT, Tower of Hanoi, Tower of London, FBI, FAB.
    Praxis: beoordelen van alledaagse handelingen.
  3. Tests voor emotioneel functioneren, persoonlijkheid en attitudes.
    HADS, NPV-2

4) Klinimetrische methoden.
Barthel-index.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie andere technieken, naast de inzet van ‘standaard’ vragenlijsten en tests, kunnen aanvullend worden gebruikt bij een NPO?

A

Naast de ‘standaard’-meetinstrumenten, zoals vragenlijsten en tests, kunnen aanvullend aan het NPO onderstaande drie soorten technieken worden toegepast:
1) elektrische afleidingen (EEG).
2) structurele beeldvorming (CT en MRI).
3) functionele beeldvorming (PET, fMRI, rsMRI, DTI).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf vijf belangrijke aandachtspunten voor, tijdens en na een NPO.

A

De vijf belangrijkste aandachtspunten zijn:

  1. Testvoorwaarden: Check of de cliënt de instructies begrijpt, bereid is om mee te werken, in staat is om te reageren, enzovoort. Leg de tests goed uit en blijf in de gaten houden of de cliënt de tests op de goede manier uitvoert, anders zijn de scores onbetrouwbaar.
  2. Kwaliteit van tests: check bij de selectie van de juiste tests eerst de normering (aanwezig? Up-to-date?) en indien aanwezig de COTAN-beoordeling (of onderzoeksgegevens) van deze test alvorens een keuze te maken. Maak gebruik van meerdere bronnen (tests, observaties, anamnese) om conclusies te trekken.
  3. Simuleren/malingeren: Bij een NPO is het belangrijk onderscheid te maken tussen cliënten die slecht scoren op taken omdat er daadwerkelijk iets aan de hand is en cliënten die bewust onderpresteren (malingeren). Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij verzekeringstechnische of forensische zaken. Bespreek dit met de cliënt om zo te achterhalen wat er daadwerkelijk aan de hand is.
  4. Premorbide functioneren: Een NPO is slechts een momentopname die het functioneren van de cliënt op dat specifieke moment weergeeft. Inzicht krijgen in het premorbide functioneren is belangrijk om bijvoorbeeld te bepalen of er een achteruitgang is, of dat bepaalde klachten zich ook al voordeden voorafgaand aan hersenletsel. Dit kan met behulp van de kwalitatieve data uit de (hetero)anamnese. Verder is het mogelijk om het premorbide functioneren in te schatten op basis van enkele achtergrondkenmerken zoals opleidingsniveau en leeftijd.
  5. Multiconditionaliteit: Testscores op een NPO worden niet alleen beïnvloed door hersenletsel, maar ook door achtergrondkenmerken, zoals leeftijd, geslacht, vaardigheden, motivatie, en fysieke condities, zoals vermoeidheid of pijn. Daarom is het zo belangrijk niet te snel conclusies te trekken aan de hand van één of enkele testscores.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Beschrijf de Bourdon-Vos-test kort.

A

Wordt gebruikt om volgehouden aandacht te meten bij kinderen 6-17j. Kind ziet vel papier met meerdere groepen stipjes, en moet alleen groepjes met 4 stippen doorstrepen. Test duurt 10-15 min.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de d2 test kort.

A

Wordt gebruikt om aandacht te meten in kinderen en volwassenen. Client ziet reeks letters en moet binnen tijd zoveel mogelijk letters ‘d’ met exact twee streepjes doorstrepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Beschrijf de Stroop test kort.

A

Wordt gebruikt om aandacht, afleidbaarheid en inhibitie te meten. Bestaat uit 3 onderdelen:
- kaart waarbij kleurnamen met een zwarte kleur moeten worden genoemd.
- Kaart waarbij rechthoekjes van een bepaalde kleur moeten worden genoemd.
- ‘Stroop’ kaart waarbij de kleur van het woord moet worden genoemd en niet het woord zelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf 3 vormen van de klacht ‘cognitieve traagheid’ (aspecifiek symptoom).

A

Dit is een verminderde informatie verwerking snelheid en bestaat uit drie vormen:
- Psychomotore snelheid
- Eenvoudige informatieverwerking
- Complexe informatieverwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf de Letter Digit Substitution Task (LDST) kort.

A

De LDST wordt gebruikt om de snelheid van informatieverwerking te testen. Eerst zie je een regel met letters en corresponderende cijfers eronder, daarna zie je alleen letters waarbij je zelf de corresponderende cijfers moet plaatsen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de Visual Object and Space Perception (VOSP) batterij kort.

A

De VOSP bestaat uit 8 onderdelen die verschillende aspecten van waarneming meten (waarneming zelf, niet de cognitieve verwerking ervan).

17
Q

Beschrijf de Wechsler-Memory-Scale (WMS) kort.

A

Test voor geheugen en leren. WMS is een testbatterij die uit 7 onderdelen bestaat om (werk)geheugenvaardigheden bij mensen van 16-90 jaar te onderzoeken.

18
Q

Beschrijf de 15-woordentest kort.

A

Test voor geheugen en leren. Een persoon moet 15 woorden reproduceren en herkennen.

19
Q

Beschrijf Complete figuur van Rey kort.

A

Test voor non-verbale geheugen. Persoon moet tekening natekenen en zelfstandig reproduceren.

20
Q

Beschrijf Visuele Associatie Test (VAT) kort.

A

Test voor associatief leren. Visuele combinaties worden aangeleerd en getest. Wordt gebruikt in ziekte van Alzheimer.

21
Q

Beschrijf de SAN-testbatterij kort.

A

Test ontwikkeld door Stichting Afasie Nederland. Bestaat uit vijf subtests gericht op:
- Begrip van woorden.
- Begrip van zinnen.
- Benoemen.
- Opnoemen van woorden.
- Spontaan taalgebruik.

22
Q

Beschrijf de Akense Afasie Test (AAT) kort.

A

Meet lezen en schrijven (taalvaardigheid), bijv. na CVA of hersenletsel.

23
Q

Beschrijf de Trail making test (TMT) kort.

A

Test die executieve functie meet. Bestaat uit 2 onderdelen:
- Deel 1: 25 cijfers moeten zo snel mogelijk oplopend worden verbonden.
- Deel 2: Cijfers en letters moeten zo snel mogelijk afwisselend en oplopend worden verbonden.

24
Q

Beschrijf de Tower of Hanoi/Tower of London kort.

A

Test die executieve functie meet. Schrijven moeten worden verplaatst zodat grootste schrijf onderop ligt.

25
Q

Beschrijf de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) kort.

A

Meet depressieve- en angstklachtne aan de hand van 14 vragen.

26
Q

Beschrijf de Bartel index kort.

A

meet beperkingen in het dagelijks leven (klinimetrische methode).