Hoofdstuk 6 - Persoonlijkheidsvragenlijsten Flashcards

1
Q

Geef een korte omschrijving van persoonlijkheidseigenschappen.

A

Persoonlijkheidseigenschappen worden over het algemeen gezien als vrij stabiele en deels erfelijke kenmerken van personen die invloed hebben op hoe deze personen denken, zich voelen en zich gedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aan welke 2 voorwaarden moeten persoonlijkheidseigenschappen voldoen?

A

Binnen de psychologie worden persoonlijkheidseigenschappen vooral gebruikt om vrij stabiele verschillen of overeenkomsten tussen personen te beschrijven, te verklaren en te voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de humorenleer en hoe worden door deze leer verschillen in persoonlijkheid verklaard?

A

Volgens de humorenleer werden lichamelijk en psychisch welzijn, en ook iemands karakter of temperament, bepaald door de verhouding van vier sappen (humoren) in het lichaam. Dit idee vond zijn oorsprong in het werk van Hippocrates (circa 460-370 v. Chr.). Galenus (129-201 na Chr.) werkte dit idee verder uit en veronderstelde dat het menselijk lichaam vier ‘lichaamssappen’ herbergt: gele gal, zwarte gal, slijm en bloed, die op hun beurt in verbinding stonden met de vier elementen, respectievelijk vuur, aarde, water en lucht. De humorenleer ging ervan uit dat de sappen bij de geboorte niet perfect in balans waren; één had altijd wel de overhand. Zo konden tevens vier typen mens worden onderscheiden ofwel vier temperamenten: sanguinisch (bloed), flegmatisch (slijm), melancholisch (zwarte gal) en cholerisch (gele gal). Het idee dat verschillen tussen mensen te beschrijven en verklaren waren met behulp van deze vier temperamenten was tot aan het einde van de negentiende en het begin van de vorige eeuw breed geaccepteerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf het PEN-model van Eysenck en wat is de link tussen Eysenck en de humorenleer?

A

Hans Eysenck ontwikkelde een theorie waarbij hij veronderstelde dat iemands persoonlijkheidsstructuur hiërarchisch is geordend. Hij onderscheidde drie factoren: extraversie (versus introversie), neuroticisme (versus emotionele stabiliteit) en psychoticisme, ook wel bekend als het PEN-model. Met de hiërarchische ordening bedoelde Eysenck dat iedere dimensie op zijn beurt ook bestond uit trekken. Verder dacht Eysenck dat er een biologische grondslag is voor iemands persoonlijkheid en nam hij aan dat de factoren extraversie en neuroticisme gerelateerd waren aan het centrale zenuwstelsel.

Eysenck vermoedde dat de vier temperamenten uit de humorenleer terug te voeren waren tot combinaties van twee van zijn drie persoonlijkheidsdimensies (extraversie en neuroticisme). Deze worden gecombineerd in de Cirkel van Eysenck:
- Melancholic: introvert + neurotisch
- Phlegmatic: introvert + niet neurotisch (stabiel)
- Choleric: extravert + neurotisch
- Sanguine: extravert + niet neurotisch (stabiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat wordt bedoeld met ‘Eysenck was een wetenschapper pur sang’?

A

Hij vond dat wetenschappers eerst een theorie moesten ontwikkelen om die daarna te toetsen aan de werkelijkheid. Zo ontwikkelde hij eerst zijn PEN-model en toetste dat model daarna met factoranalytische technieken. Zo vond hij empirisch bewijs voor zijn idee van een hiërarchische opbouw van de persoonlijkheidsstructuur. Vervolgens probeerde hij met behulp van experimentele technieken verschillen in gedrag te verklaren uit verschillen in persoonlijkheidsstructuur en biologische aanleg. Zo veronderstelde dat introverten een hoger interne arousal niveau hebben dan extraverten, wat empirisch is ondersteund.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke 2 factoren van Eysenck hebben het meeste wetenschappelijk bewijs?

A

De factoren extraversie en neuroticisme, en niet psychoticisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke factor toont een samenhang met psychopathologie?

A

Psychoticisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is Eysenck theoretische uitgangspunt? Wat is hiervan de tegenhanger?

A

Dat wetenschappelijke persoonlijkheidsbeschrijvingen theoretisch gefundeerd moeten zijn (dus eerst theorie, dan onderzoek uitvoeren).

De tegenhanger is de lexicale hypothese (eerst onderzoek, dan hypothese opstellen a.h.v. de resultaten).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt bedoeld met de lexicale hypothese en beschrijf kort de geschiedenis hiervan van Galton tot en met de Big Five?

A

De lexicale hypothese vindt zijn oorsprong in Galton’s Measurement of Character (1884). Ze stelt dat de belangrijkste individuele verschillen tussen mensen terug te vinden zijn in de taal. Door dus in het woordenboek die woorden op te sporen die iets zeggen over persoonlijkheid en ze vervolgens te ordenen en te classificeren, zou een persoonlijkheidsstructuur ontdekt kunnen worden.

Allport en Odbert (1936) zetten het werk van Galton voort en identificeerden zo’n 4.500 stabiele eigenschappen in het woordenboek. Cattell (1943,1945) gebruikte deze inventarisatie van eigenschappen om met behulp van factoranalytische technieken een overkoepelende structuur van zestien persoonlijkheidsfactoren te ontwikkelen, de 16PF. Norman (1963) voerde een nieuwe factoranalyse uit op de inventarisatie van Allport en Odbert. Hij kwam uit op vijf factoren, de zgn ‘Norman Five’.

Diverse onderzoekers vonden in grote lijnen empirische ondersteuning voor deze ‘Norman Five’. In uiteenlopende culturen en talen werd met behulp van verschillende onderzoeksmethoden ondersteuning gevonden voor het bestaan van deze vijf persoonlijkheidsdimensies, die nu aangeduid worden als de Big Five of het Five Factor Model (FFM). Ze staan bekend als extraversie, vriendelijkheid, consciëntieusheid (of ordelijkheid), emotionele stabiliteit (of neuroticisme) en openheid.

De Big Five representeren persoonlijkheidsfactoren op een hoog abstractieniveau en vatten elk een groot aantal meer specifieke persoonlijkheidseigenschappen samen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke Big Five factor is het meeste het onderwerp van discussie en waarom?

A

De vijfde factor (openheid). Dit komt omdat deze factor niet in elke taal uit dezelfde trekken bestaat, waardoor deze dimensie verschillende benamingen heeft gekregen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een alternatief model voor de Big Five en welke dimensie vinden supporters hiervan van de meeste toegevoegde waarde?

A

Het HEXACO model (6 brede dimensies):
- Integriteit (honesty/humility)
- Emotionaliteit (emotionality)
- eXtraversie (extraversion)
- Verdraagzaamheid (Agreeableness)
- Conscientieusheid (conscientiousness)
- Openheid (Openness)

Supporters vinden integriteit de meeste toegevoegde waarde hebben, omdat eigenschappen van die dimensie niet goed zijn vertegenwoordigd in de Big Five.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is het doel van persoonlijkheidsvragenlijsten?

A

Na gaan in hoe verre persoonlijkheidstrekken een rol spelen bij de problematiek van de client, zowel bij het ontstaan als bij het in stand houden van diens problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarom zijn de persoonlijkheidsvragenlijsten van belang bij de onderkenningsvragen, verklaringsvragen en indicatievragen in de diagnostiek? Geef bij elk van de vragen een voorbeeld.

A

Voor de onderkenningsvragen (wat is er aan de hand?) zijn persoonlijkheidsvragenlijsten van belang omdat er relaties kunnen zijn tussen problemen van de cliënt en diens persoonlijkheid. Het gaat dan om de vraag in hoe verre het ‘in de aard’ van de client ligt om snel last te hebben van heftige gevoelens of in hoeverre het gaat om een tijdelijk probleem. Zo is het mogelijk dat bij anorexia patiënten sprake in hoge mate consciëntieus zijn.

Ook bij de verklaringsvragen (hoe zijn de klachten ontstaan?) zijn ze van belang omdat persoonlijkheidskenmerken van invloed kunnen zijn op het ontstaan en in stand houden van allerlei klachten en problemen. Mensen met ASS zouden hoog kunnen scoren op introversie.

Als uit de onderkenningsvragen en de verklaringsvragen blijkt dat persoonlijkheidstrekken een rol spelen, dat is die informatie uiteraard van belang voor de vraag hoe de problemen verholpen kunnen worden. Inzicht in verklaringen kan helpen. Een werknemer met burn-outklachten die hoog scoort op introversie kan geholpen worden door in te zien dat hij of zij beter kan functioneren bij het uitvoeren van een taak die zelfstandig en niet in teamverband dient uitgevoerd te worden. Ook kan inzicht in persoonlijkheidstrekken helpen het succes van bepaalde behandelingen te voorspellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf de NEO-PI-3: doelgroep, wat het meet, COTAN beoordeling.

A

De NEO-PI-3 is ontwikkeld door Costa en McCRae (2005) en is bestemd om de Big-Five-persoonlijkheidsdomeinen bij volwassenen te meten. Hij bevat vijf schalen: neuroticisme, extraversie, openheid, altruïsme en consciëntieusheid. De eerste drie hebben de naam bepaald van het instrument. De NEO-PI-3 bestaat uit 240 stellingen en meet binnen elk van de domeinen ook een zestal belangrijke facetten die de domeinen definiëren. Gezien de afnameduur is er ook een korte versie van de vragenlijst ontwikkeld die uit 60 stellingen bestaat en alleen de vijf hoofddomeinen meet. De normen, betrouwbaarheid en begripsvaliditeit is beoordeeld als voldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf de MMPI: doelgroep, wat het meet, COTAN beoordeling.

A

De MMPI is internationaal de meest gebruikte vragenlijst in de gezondheidszorg. Met de items en schalen is na te gaan of ze een goed onderscheid maken tussen patiënten met verschillende diagnoses en niet-patiënten. Tegenwoordig wordt de MMPI-2RF gebruikt. Deze bestaat uit 338 items die beantwoord worden met ‘akkoord’ en ‘niet akkoord’. De items zijn verdeeld over 50 schalen die onderverdeeld kunnen worden in validiteitsschalen en inhoudelijke schalen om persoonlijkheidskenmerken te meten. De normen, betrouwbaarheid en validiteit van de Nederlandse bewerking wordt beoordeeld als onvoldoende.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf de NVM: doelgroep, wat het meet, COTAN beoordeling.

A

De NVM (Nederlandse Verkorte MMPI) is een verkorte versie van de MMPI en staat nu bekend onder de naam NKPV. De NKPV bestaat uit zes schalen: negativisme, somatisering, verlegenheid, ernstige psychopathologie, extraversie en narcisme. De eerste vijf worden als parallelschalen van de NVM beschouwd, de zesde is toegevoegd. De normen, betrouwbaarheid en validiteit van de NKPV wordt beoordeeld als goed.

17
Q

Wat is volgens de DSM-5 een algemeen kenmerk van een persoonlijkheidsstoornis en op welke drie gebieden hebben mensen met een persoonlijkheidsstoornis vaak problemen volgens de Zorgstandaard Persoonlijkheidsstoornissen van de ggz?

A

De DSM-5 beschrijft een algemeen kenmerk van een persoonlijkheidsstoornis als een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en gedragingen dat duidelijk afwijkt van wat binnen de cultuur van de betrokkene wordt verwacht. De Zorgstandaard Persoonlijkheidsstoornissen van de ggz geeft aan dat mensen met persoonlijkheidsstoornissen veelal problemen hebben op het gebied van:

  • Identiteit (zelfbeeld)
  • Zelfsturing (het behalen van persoonlijke doelen)
  • Verbondenheid en intimiteit (menselijke relaties).

Deze problematiek ontstaat vaak al in de adolescentie, is vaak van relatief lange duur en leidt tot ernstig persoonlijk lijden.

18
Q

Welke tien specifieke persoonlijkheidsstoornissen verdeeld over drie clusters worden in de DSM-5 onderscheiden? Geef heel kort aan wat er onder elke specifieke persoonlijkheidsstoornis wordt verstaan.

A

Cluster A-persoonlijkheidsstoornissen (‘exentriek’)
- Paranoïde-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van wantrouwen en achterdocht, waarbij de motieven van anderen als kwaadwillend worden geïnterpreteerd.
- Schizoïde-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van afstandelijkheid in sociale relaties en een beperkt scala van emotionele uitingen.
- Schizotypische-persoonlijkheidsstoornis:
een aanhoudend patroon van direct gevoeld ongemak in intieme relaties, met vervormingen in het denken en waarnemen, en met excentriek gedrag

Cluster B-persoonlijkheidsstoornissen (‘emotioneel labiel’)
- Antisociale-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van gebrek aan respect voor de rechten van anderen en schending daarvan.
- Borderline-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van instabiliteit in intermenselijke relaties, zelfbeeld en emoties, en duidelijke impulsiviteit.
- Histrionische-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van excessieve emotionaliteit en aandacht vragend gedrag.
- Narcistische-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van grandiositeit, behoefte aan bewondering en een gebrek aan empathie.

Cluster C-persoonlijkheidsstoornissen (‘angstig’)
- Vermijdende-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van sociale geremdheid, gevoelens van tekortschieten en overgevoeligheid voor een mogelijk negatief oordeel.
- Afhankelijke-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van onderdanig en aanklampend gedrag dat samenhangt met een overmatige behoefte om verzorgd te worden.
- Dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis: een aanhoudend patroon van gepreoccupeerd bezig zijn met ordelijkheid, perfectionisme en controle.

19
Q

Noem één algemeen voordeel van het gebruik van de DSM-5 bij de diagnosticering van persoonlijkheidsstoornisen en vier nadelen.

A

Een algemeen voordeel van het gebruik van de DSM-5 is dat deze een overzicht biedt van de complexiteit van psychische symptomen en stoornissen. Hierdoor kunnen diagnostici met elkaar communiceren met gebruikmaking van dezelfde begrippen en definities van die symptomen en stoornissen.

Vanuit de klinische praktijk en de wetenschap worden de volgende kritiekpunten genoemd:

  1. De indeling in persoonlijkheidsstoornissen van de DSM-5 wordt niet ondersteund door empirisch bewijs omdat de hiervoor beschreven specifieke persoonlijkheidsstoornissen empirisch erg moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Vanwege de overlap in symptomen van de verschillende categorieën voldoen patiënten vaak niet alleen aan de kenmerken van één specifieke persoonlijkheidsstoornis, maar van wel twee of drie. Of ze voldoen juist niet helemaal aan de kenmerken van één specifieke persoonlijkheidsstoornis, maar wel aan de algemene criteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Hierdoor komt de diagnose ‘andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis’ het meest voor, waaruit geen eenduidige behandelindicatie is te destilleren.
  2. De manier van classificeren leidt tot problemen. Zo moet iemand bijvoorbeeld voor een diagnose borderline-persoonlijkheidsstoornis of narcistische-persoonlijkheidsstoornis aan vijf of meer van negen kenmerken voldoen. Hierdoor zijn er 256 combinaties van kenmerken voor dezelfde stoornis mogelijk. Voor de diagnose dwangmatige-persoonlijkheidsstoornis moet iemand aan vier van de acht kenmerken voldoen. Daarbij kan het zelfs zo zijn dat twee mensen met deze diagnose geen enkel overeenkomstig kenmerk hebben.
  3. Dit classificatiesysteem leidt tot een dichotome wijze van diagnosticeren: iemand krijgt een diagnose of niet. Er wordt geen rekening gehouden met de ernst van de vertoonde kenmerken. Iemand die voldoet aan vijf symptomen van bijvoorbeeld de schizotypische persoonlijkheidsstoornis is ‘even schizotypisch’ als iemand die aan alle negen kenmerken voldoet. De klinische praktijk wijst juist uit dat er een vloeiende overgang is van normaliteit naar pathologie.
  4. Door de theoretische neutraliteit van de DSM-5 worden er geen prognoses, oorzaken of een beloop van een bepaalde stoornis gegeven. Juist in de sggz, waar patiënten met complexe problematiek worden behandeld, is er behoefte aan meer theoriegestuurde kennis over persoonlijkheidsontwikkeling en -structuur om adequate behandelopties te kunnen genereren. Hiertoe wordt geprobeerd zicht te krijgen op onderliggende motieven van pathologisch gedrag en onderliggende persoonlijkheidsstructuren.
20
Q

Noem en beschrijf een alternatieve theorie voor persoonlijkheid (niet volgens DSM-5).

A

Dynamisch theoriegestuurde profielinterpretatie (DTP) van Eurelings-Bontekoe en Snellen (2017). Op basis van psychodynamische theoririen, zoals de persoonlijkheidsorganisatie van Kernberg en hechtingstheorie van Bowlby wordt getracht oorzaken van pathologisch gedrag te achterhalen en de prognose en beloop van de behandeling te voorspellen.

Ruwe scores van de patient op schalen van de NVM en MMPI worden gecombineerd en een persoonlijkheidsprofiel wordt op basis hiervan geconstrueerd. Deze wordt dan gebruikt in combinatie met persoonlijke historie en context van de patiënt om te kijken welke behandeling het beste geschikt is.

21
Q

Noem twee voordelen en vier nadelen van het gebruik van de Dynamische Theoriegestuurde Profielinterpretatie van Eurelings-Bontekoe en Snellen voor het diagnosticeren van persoonlijkheidsproblematiek.

A

Vanuit de klinische praktijk worden de volgende voordelen van het gebruik van de DTP genoemd:

  1. Het complete beeld van de persoonlijkheid dat met de DTP wordt verkregen en de daaruit voortkomende behandelindicaties.
  2. De DTP geeft inzicht in het persoonlijkheidsfunctioneren van een patiënt. Daardoor wordt rekening gehouden met de ernst van de vertoonde symptomen, bijvoorbeeld door na te gaan in hoeverre iemand in staat is om zijn emoties te reguleren of intieme relaties aan te gaan.

Vanuit de wetenschap worden de volgende kritiekpunten gegeven:

  1. Gebrek aan empirische ondersteuning voor de voorspellingen die de DTP doet over bijvoorbeeld de behandelrespons of drop-out.
  2. Ongefundeerd afwijken van testschaalinterpretaties, zoals die door de testmakers zijn bedoeld, bijvoorbeeld door verschillende schaalscores op de NVM te combineren tot een bepaald profiel.
  3. Cut-off-scores hanteren zonder rekening te houden met de betrouwbaarheid van de testschaal. Het verschil van één punt in de ruwe score op één testschaal bijvoorbeeld kan leiden tot een verschil in type diagnose.
  4. De aanname dat iedere met de DTP-methodiek onderzochte persoon een pathologische persoonlijkheidsstructuur heeft. Zelfs als de onderzochte op alle bij de DTP gebruikte testschalen gemiddeld scoort, duidt die combinatie van gemiddelde scores op een pathologische persoonlijkheidsproblematiek.
22
Q

In de DSM-5 is naast het categoriale systeem van diagnosticering van persoonlijkheidsstoornissen ook het Alternatieve Model voor Persoonlijkheidsstoornissen (AMPD) opgenomen. Beschrijf hoe diagnosticering via het AMPD verloopt.

A

Met het AMPD wordt eerst het persoonlijkheidsfunctioneren in kaart gebracht. Eventuele tekortkomingen in het persoonlijkheidsfunctioneren worden geïnventariseerd. Er wordt nagegaan hoe de cliënt functioneert op het gebied van Identiteit, Zelfsturing, Empathie en Intimiteit. In dit assessment zijn inzichten verwerkt vanuit de eerder genoemde dynamische theorieën over persoonlijkheidsfunctioneren en -structuur. Vervolgens worden de zogenaamde pathologische persoonlijkheidstrekken gemeten, die worden gezien als de pathologische variant van de Big Five-dimensies: Negatieve affectiviteit (Neuroticisme), Antagonisme (lage Vriendelijkheid), Afstandelijkheid (lage Extraversie), Ontremming (lage Consciëntieusheid) en Psychoticisme (Openheid). Iedere dimensie bestaat weer uit 25 persoonlijkheidstrekken. Op deze manier probeert men met behulp van het AMPD tegemoet te komen aan het gebrek aan theorie en aan empirische ondersteuning van het categoriale systeem van de DSM-5.

23
Q

Wat is de reden dat de NVM is ontwikkeld?

A

De psychometrische tekortkomingen van de Nederlandse bewerking van de MMPI