Hoofdstuk 8: Coördinatie en techniektraining Flashcards

1
Q

Met wat heeft coördinatie te maken

A
  • Efficiëntie
  • Snelheid, uitvoering
  • Esthetisch
  • blessurepreventief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Definitie van coördinatie

A

= vermogen om de beweging van verschillende lichaamsdelen die bij een atie betrokken zijn op een efficiënte manier te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op wat heeft coördinatie effect

A
  • mate waarin iemand een technische vaardigheid onder de knie krijgt
  • hoeveel tijd dit zal kosten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de definitie van techniektraining

A

= proces dat als doel heeft een sportvaardigheid aan te leren of te verbeteren
(= streven naar een optimale uitvoering met demogelijkheid voor kleine individuele variaties van de sporter )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de definitie van motorisch leren

A

= geheel van processen die door oefening en ervaring een (relatief) permanente verandering in gedragsmogelijkheden doen ontstaan
verandering op neuronaal niveau
consistent goede uitvoering
+ of –

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Tabel pag 34 coordinatie verloop

A

ma doen e! want kenu al

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eindpunt van een motorisch leerproces

A
  • zeer hoge stabiliteit  herhalen met zeer weinig variaties
  • aanpassingsvermogen
  • minimale energiekost
  • maximale efficiëntie
  • optimale timing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de componenten van coördinatie

A
  1. reactievermogen
  2. koppelingsvermogen
  3. orientatievermogen
  4. differentiatievermogen
  5. evenwichtsvermogen
  6. wendbaarheid
  7. ritmegevoel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Definitie reactievermogen

A

= De eigenschap om na een signaal zo snel mogelijk een beweging in te zetten en uit te voeren
• hoe langer de inspanning, hoe minder belangrijk het RV is. => belangrijk bij explosieve sporten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Definitie koppelingsvermogen

A

= Het vermogen om deelbewegingen en enkelvoudige bewegingen optimaal met elkaar af te wisselen, in elkaar over te laten vloeien of tegelijkertijd uit te voeren in functie van een doelgerichte motorische actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

definitie orientatievermogen

A

= Het bewustzijn van en het kunnen veranderen van de lichaamshoudingen en -bewegingen in de ruimte en de tijd, steeds in functie van een doelgerichte actie
 visueel systeem + evenwichtsorgaan spelen een belangrijke rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

definitie differentiatievermogen

A

= het vermogen om bepaalde zeer precieze deelbewegingen van de globale beweging uit te voeren en/of in laatste instantie te veranderen
 corrigeren van kleine details, lichte veranderende omstandigheden
 beweging begint identiek  resultaat gemakkelijk veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

definitie evenwichtsvermogen

A
Definitie evenwichtsvermogen: 
 = Het vermogen om het evenwicht te bewaren 
1.	statisch evenwicht 
	evenwichtsbehoud 
2.	dynamisch evenwicht 
	evenwicht tijdens verplaatsing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie wendbaarheid

A

= het vermogen om tijdens een sportieve actie de bewegingsuitvoering snel en efficiënt aan te passen aan een waargenomen situatieverandering
Aanpassingsvermogen:
 kleine én grote aanpassingen
 voorspelbaar of onvoorspelbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie en belang ritmegevoel

A

= de eigenschap om de specifieke afwisseling van contractie en relaxatie van een beweging aan te voelen en om te zetten in een efficiënt bewegingspatroon
Belang:
- waarnemen ritmische elementen => aangepaste timing
- aanhouden juist ritme
- timing bij bepaalde explosieve technieken: elastische energie bij afstoten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

2 soorten coördinatie

A
  • algemene coördinatie
     niet-sportspecifiek
  • specifieke coördinatie
     algemene + sportspecifieke vaarigheden
17
Q

Effect coördinatie op jonge leeftijd trainen

A

groot verschil in latere wedstrijdprestaties

18
Q

Leren van een vaardigheid oefenen, presteren en leren

A

aanleren-stabiliseren-verfijnen

19
Q

leren van een vaardigheid neurologisch perspectief

A
  • online leren: kwaliteit van de uiutvoering stijgt
  • consolidatie : eerste 6uren volgen op een trainingssessie: rust en slaap is belangrijk! (verankeren CZS)
  • adaptatie: aanpassen van bewegingsuitvoering
20
Q

Leren van een vaardigheid adhv feedback

A
Intrinsieke FB:
•	Kinetische receptoren: mechanische receptoren (spierspoeltjes + golgi- apparaatjes)
•	Tactiele receptoren 
•	Evenwichtsorgaan
•	Ogen: belangrijkste kanaal 
•	Gehoor: 2e belangrijkste 
Extrinsieke FB:
•	Product: eindresultaat 
o	Tijd, aantal horden, aantal stappen, snelheid
o	Proces: 
 INFO OVER DE BEWEGINGSUITVOERING ZELF!
21
Q

Wat is intrinsieke FB

A

Intrinsieke feedback is de informatie die iemand ontvangt van zijn eigen lichaam, zoals: zicht, gevoel, gehoor, tast en informatie over de stand van de ledematen, gewrichten, spieren en het evenwicht (proprioceptieve informatie). Bijvoorbeeld: een speler voert de backhandslag uit.

22
Q

Wat is extrinsieke FB

A

Extrinsieke feedback is de informatie die de trainer toevoegt aan de intrinsieke feedback, ook wel toegevoegde feedback genoemd.

23
Q

Leermodel van McClements en Sanderson in woorden

zie tabel pag 36

A

Sporter beslist een beweging uit te voeren (gewenst resultaat) id momentane omstandigheden (initiele conditie)
Daarvoor wil het geheugen een passen beeld van de beweging aangespreken dat een set van instructies (motorisch programma) in gang zet
Het uitvoeren is de handeling en daaruit vloeit eerste feedback uit (intrinsiek later extrinsiek)
Deze feedback w vergeleken met bewegingsbeeld en kinesthetische kopie

Bewegingsbeeld: bevat info over hoe een beweging er moet uit zien
Kinestetische kopie: hoe ze moet aanvoelen

24
Q

Etappes in het leren van een vaardigheid

tabel pag 36

A
  1. bewegingsidee (verwerven)
  2. verfijnen uitvoeren (verfijnen)
  3. automatische uitvoering (stabiliseren)
  4. corrigeren van oude fouten zelf fouten corrigeren
25
Q

Definitie transfer

A

= vooruitgang die op wedstrijden geboekt wordt als gevolg van het oefenen van een andere vaardigheid of een vaardigheid buiten wedstrijdcontext

Fysische gelijkenissen
Cognitieve processen
Opletten met oefenvormen

26
Q

leren van een vaardigheid: rust en slaap

A
  • beter om 1u per dag, meerdere weken lang te oefenen dan dubbel zoveel uren maar de helft van de oorspronkelijke periode. Dit zorgt voor een betere technische prestatie
  • oefenen + tijd & slaap = vooruitgang
  • oefenen + tijd = stabilisatie
  • vooral de REM slaap is bevorderlijk
27
Q

Soorten mentaal leren

A
  • extern beeld: het letterlijk voor je zien

* intern beeld: het je voorstellen hoe een beweging gemaakt moet worden

28
Q

Hoe ziet de classificatie van vaardigheden er uit

A

Sportprestaties
//
Technische vaardigheden
/ \
cyclisch acyclisch

gesloten: enkelvoudig, meervoudig
open: variaties combinatie

29
Q

Zie tabel pag 38 voor soorten vaardigheden

A

8—>

30
Q

enkele algemene methodische richtlijnen leren vaardigheid

A

• herhaling
o verbetering, verfijning en stabilisatie
• feedback
o extrinsieke FB  trainer
o intrinsieke FB  jezelf
o beter geen extrinsieke FB dan foute FB
o belangrijkste aandachtspunten eerst
• passief
• opsplitsen
o opsplitsen van complexe vaardigheden
• bijzondere methodische middelen
o ritmegevoel  traag of snel uitvoeren
o externe middelen  horden dichter plaatsen
o analytisch VS globaal  eerst deelbewegingen, daarna alles
o tijdsdruk  tennisballen sneller spelen
o informatie  in begin met spiegels, daarna ogen toe
o voorbelasting  oefenen in vermoeide situatie is extra leereffect

31
Q

Wat zijn de etappes in het methodische proces van een vaardigheid leren

A

• STAP 1/ aanbrengen nieuwe vaardigheid: VERWERVEN
o Demo of video van correcte vaardigheid
o Globaal beeld = essentie
o Communicatie atleet-trainer
o WATCH-ME
• STAP 2/ verwerken sporttechnische vaardigheid: VERFIJNEN
o Oefenen!!  doel vermelden!
o Globaal/ details
o Helpen/ beveiligen
o Externe FB (coah!)
o Nadruk op correcte bewegingen/ progressie
o Observatie/ analyse fouten
o Direct of indirect verbeteren van fouten
o FOLLOW ME
• STAP 3/ optimaliseren van het leerproces STABILISEREN
o Indirecte methoden:
 Observatieopdracht
 Opdrachten met variaties in techniek of uitwendige omstandigheden
 SHOW ME

32
Q

Algemene bemerkingen bij techniektraining

A
•	veelzijdige ontwikkeling
•	goed inzicht in beweging noodzakelijk
•	zo snel mogelijk zonder fouten 
•	negatieve invloed van wedstrijden
•	beginniveau (techniek nog niet durven uitvoeren)
•	frequent genoeg trainen, anders geen leerproces
•	techniektraining gebeurt meestal in frisse omstandigheden (aandacht en concentratie) 
•	stagnatie in het leerproces
o	overaanbod informatie
o	vermoeidheid
o	foutieve info
o	gebrekkige conditie
o	gebrekkige motivatie